Het leven en werk van Bob den Uyl in kort bestek
De in 1930 geboren schrijver Bob den Uyl overleed in
februari 1992 op 61-jarige leeftijd. Naar de huidige
maatstaven nog niet echt oud, maar misschien wel passend
bij Den Uyl omdat volgens een van zijn wetten ‘alles
verkeerd af loopt’.
Hij werd geboren in Rotterdam en werkte in die stad op
verschillende kantoren; het laatst bij een
scheepvaartmaatschappij waar hij in 1968 met driehonderd
mensen moest afvloeien. Hij had toen al verhalen in
boekvorm gepubliceerd en ging van zijn pen leven. Tot
zijn dood verschenen er regelmatig verhalenbundels met
fraaie titels als ‘Gods wegen zijn duister en zelden
aangenaam’ waarvoor in 1975 de Multatuli-prijs werd
toegekend.
Den Uyl schreef in een duidelijke stijl zonder literaire
effecten. Hij was geen veelschrijver van dikke romans
vol psychologische verwikkelingen van de hoofdpersonen.
Zijn teksten hebben geen dubbele betekenis in de zin dat
er een literatuurcriticus bij gehaald moet worden om uit
te leggen wat de schrijver nu precies bedoelde. De
onderwerpen kwamen overwegend uit het dagelijkse leven
waar op ironische manier over verhaald werd.
Toeval speelt een grote rol in de veelal
autobiografische verhalen, die veelal volgens een vast
stramien verlopen. De hoofdpersoon gaat op reis, ontmoet
iemand of er gebeurt iets onverwachts, iets bizars en
het verhaal kantelt en krijgt een surrealistische
wending. Er kan in gezoomd worden op een detail dat
vervolgens uitvergroot wordt.
Dagelijkse ergernissen worden op meesterlijke wijze
verwoord zoals in hoofdstuk 11 in de verhalenbundel ‘Een
zwervend bestaan’ waarbij het verschijnsel wordt
beschreven dat, wanneer je voor loketten een keuze moet
maken uit twee of meer rijen, je onveranderlijk de rij
kiest die het minste opschiet. Wanneer je vervolgens
besluit van rij te veranderen zal je ondervinden dat de
nieuwe rij vervolgens stokt. Maar de verhalen zijn niet
altijd zo hilarisch en de zwartgalligheid komt wel eens
bovendrijven.
Den Uyl schreef veel reisverhalen en daarom is zijn naam
sinds 2003 verbonden aan de prijs voor het reisverhaal.
Dat is wel enigszins bizar, en daarom eigenlijk perfect
passend bij hem, omdat hij geen autorijbewijs bezat,
vliegangst had, en zich ook niet prettig voelde als een
trein door een donkere tunnel reed. De reizen gingen dan
ook vaak op de fiets, een aangeklede racefiets, die met
de trein werd meegenomen.
Op een zonnige dag een fietstocht maken, maakt toch dat
Gods wegen verre van duister en uiterst aangenaam kunnen
zijn. Maar natuurlijk ging in den vreemde wel eens iets
mis met zo’n fiets en moest er in Frankrijk of Duitsland
aan een fietsenmaker uitgelegd worden dat er een spaak
ontbrak en hoe dat gerepareerd moest worden. De basis
van een verhaal was daarmee gelegd.
Den Uyl beheerste overigens uitstekend de moderne talen
met een Duitse moeder en door het behalen van diploma’s
in Engels en Frans. Zijn werk op de scheepvaartkantoren
was het opstellen en vertalen van de buitenlandse
correspondentie geweest.
Hoewel al weer 15 jaar geleden overleden wordt zijn werk
nog uitgegeven en verschijnen er de laatste jaren
verzamelbundels. Een overzicht van al zijn verhalen in
boeken en tijdschriften staat op de internet site van
Mats Beek.1)
Door de Neerlandicus Nico Keuning is een
biografie over Den Uyl geschreven die vermoedelijk begin
2008 zal uitkomen.2)
Derhalve nog literaire
belangstelling genoeg.
|
Portret van Bob
den Uyl in 1982 |
Ook in het jaar 2007 is er weer een verzamelbundel
verschenen met als titel ‘Het menselijk kunnen staat
voor niets’3)
met onder meer de verhalen uit ‘Een
zwervend bestaan’ voor het eerst gepubliceerd in 1977.
Een van die verhalen - hoofdstuk 10 - gaat over een
bezoek aan het slagveld van de Somme.
Een van de interesses van Den Uyl was namelijk de Eerste
Wereldoorlog en hij was een van de weinige Nederlandse
auteurs die daar aandacht aan besteedde. De andere was
zijn enige jaren oudere generatiegenoot F.B. Hotz. Bij
Hotz speelde de Eerste Wereldoorlog meer als decor voor
de belevenissen van zijn hoofdpersonen, terwijl Den Uyl
juist diverse locaties aan het westelijk front bezocht
en deze beschreef.
De aandacht van beide schrijvers was opmerkelijk
aangezien de Nederlandse belangstelling in de jaren
zeventig en tachtig van de twintigste eeuw naar
gebeurtenissen uit de Eerste Wereldoorlog zich vrijwel
uitsluitend beperkte tot de mysterieuze dame Mata Hari.4)
Den Uyl heeft veel meer geschreven over onderwerpen uit
de Tweede Wereldoorlog. Hoe kon dat ook anders als je
als tienjarige jongen het bombardement op Rotterdam
meemaakt en ook tijdens je tienerjaren het en een ander
ervaart tijdens de bezetting. ‘Oorlog is leuk’ in de
verhalenbundel ‘Een zachte fluittoon’ uit 1968 verhaald
de belevenissen van z’n jongetje uit Rotterdam in mei
1940.
In een interview met het weekblad De Tijd in 1982 staat
dat Den Uyl op veertien jarige leeftijd toevallig twaalf
willekeurig neergeschoten mensen zag liggen op het
Hofplein in Rotterdam.5)
Raak dat maar eens kwijt. ‘En
altijd maar weer de oorlogsherinneringen. Zullen die dan
nooit verdwijnen? Nee, oudehoer, die zullen nooit
verdwijnen’ is een citaat uit het verhaal ‘De
registratie van het verleden’ uit de laatste
verhalenbundel ‘Het land is niet ondankbaar’ uit 1989,
enkele jaren voor Den Uyls dood.
Reizen naar Duitsland en bezoeken aan plaatsen die een
rol speelden in de nazi-tijd vormen een belangrijk
bestanddeel van zijn oeuvre zoals het lange verhaal
‘Neurenbergse protocollen’ in de verhalenbundel ‘Een
uitzinnige liefde’ uit 1986. In Heidelberg werd zelfs
eens een gesprek gevoerd met Albert Speer en in München
met de voormalige secretaresse van Adolf Hitler.
Maar fietsend in het noorden van Frankrijk moeten op een
gegeven moment de vele begraafplaatsen opgevallen zijn
en daar liggen toch overwegend soldaten uit de Grote
Oorlog. Het aantal fietstochten in Frankrijk was
overigens beperkt en vond plaats in gezelschap van zijn
zoon volgens een interview.6)
Bladerend door zijn boeken blijkt dat het aantal
pagina’s gewijd aan onderwerpen over de Eerste
Wereldoorlog slechts een vijftigtal bedraagt. Zonder een
precieze kwantitatieve uitspraak te doen is dat slechts
een gering percentage van zijn totale oeuvre dat uit
ongeveer tweeduizend pagina’s bestaat. Slechts een paar
procent van zijn verhalend proza gaat dus over de Eerste
Wereldoorlog. Ogenschijnlijk geen belangrijk thema uit
zijn werk en duidelijk ondergeschikt aan de Tweede
Wereldoorlog.
Niet voldoende om daar bijvoorbeeld een aparte
verzamelbundel van te maken. Maar toch, Den Uyl had de
verdienste als een van de weinige Nederlandse auteurs
over de Eerste Wereldoorlog te schrijven, in een periode
dat daar in Nederland nauwelijks of geen belangstelling
voor bestond.
De verhalen over de Eerste Wereldoorlog
Het thema de Eerste Wereldoorlog was slechts in enkele
gevallen het hoofdonderwerp in de verhalen van Bob den
Uyl. Het kwam soms gewoon midden in een verhaal met een
andere strekking naar voren. De specifiek door hem
beschreven locaties zijn Verdun, de Somme, Diksmuide en
Etaples. Daarnaast komt het onderwerp af en toe nog in
meer algemene zin terug. Den Uyl geeft geen
militair-historische beschouwingen, maar observeert en
stipt toevalligheden aan.
Verdun
In het bizarre verhaal ‘De toespraak van de generaal’
uit de verhalenbundel ‘Gods wegen zijn duister en zelden
aangenaam’ wordt ergens midden in het verhaal in twee
pagina’s even de strategie van de Duitsers tijdens de
slag om Verdun uitgezet. De strategie om de Fransen te
laten fijnmalen en doodbloeden door een grote
concentratie aan artillerie, maar die niet aan de Duitse
fronttroepen was uiteengezet.
Die troepen zagen de ontstane gaten in de Franse
verdediging, trokken richting Verdun en verzanden
vervolgens weer in de hevige man tot man gevechten met
als resultaat dat de Duitse verliezen ongeveer net zo
groot waren als die van de Fransen.
Kort maar krachtig wordt het verteld waaruit blijkt dat
Den Uyl wist waar hij het over had. Op de achterkant van
die bundel staat een foto van hem op zijn racefiets bij
het bord Verdun. Een foto die door zijn zoon is genomen.
|
Verdun komt later nog een keer voor. In de
verhalenbundel ‘Vreemde verschijnselen’ uit 1978 staat
een hoofdstuk met de titel ‘Verhelderende kronieken’.
Nummer drie van die kronieken gaat over het
onuitroeibare misverstand en de voorgebakken opinie. Het
misverstand dat op het voormalige slagveld van Verdun
niets meer wil groeien na de eindeloze granatenregen uit
1916.
De hoofdpersoon gaat met een journalist op reis die een
rapportage wil maken over Verdun en samen bezoeken ze de
bekende oorlogsmonumenten. Hij toont de verslaggever dat
het slagveld rond Verdun inmiddels veranderd is in een
soort oerbos, maar helaas de mythe moet blijven bestaan
en dus groeit er in het artikel van de journalist zestig
jaar na de slag nog steeds geen grassprietje rond
Verdun.
‘Het is zinloos dit soort misverstanden te willen
bestrijden. Je moet ermee leren leven, dat is het enige
wat erop zit’ verzucht de hoofdpersoon. De zin zou weer
een van de wetten van Den Uyl kunnen zijn, want hoe vaak
komen misverstanden en voorgebakken opinies niet voor in
de beschrijving van de geschiedenis.7)
Verdun is in
dit verhaal eigenlijk bijzaak, het gaat primair over het
onuitroeibare misverstand.
De Somme
Het al boven aangehaalde verhaal - hoofdstuk 10 - uit
‘Een zwervend bestaan’ beschrijft een bezoek aan het
slagveld van de Somme. Het is met dertien pagina’s het
langste verhaal in het werk van Den Uyl dat over de
Eerste Wereldoorlog gaat.
Het is een verhaal met twee dimensies beginnend en
eindigend met een typerend voorval. De hoofdpersoon
logeert in een hotelletje in Noord-Frankrijk en is
weinig tevreden over het bed en het avondeten en
verheugt zich daarom de hotellier een hak te zetten door
deze bij het vertrek niet te attenderen op een fout in
de nota. Ten gunste van de hoofdpersoon natuurlijk.
Vervolgens begint de tocht naar het Newfoundland
Memorial Park bij Beaumont-Hamel. Dit gedeelte van het
verhaal is een beschrijving van het park en de
verschrikkelijke ervaringen van de Newfoundlanders
tijdens de Britse aanval op 1 juli 1916 zoals men dat
ook in reisgidsen naar de slagvelden uit de Eerste
Wereldoorlog kan lezen.
Er wordt zelfs een stuk geciteerd uit Martin
Middlebrook’s ‘The First Day on the Somme’.8)
Er is hier
geen hilariteit meer. Staande op het monument met de
kariboe voor de Newfoundlanders en het voormalige
slagveld overziend, leidt dit tot de volgende gedachte:
‘Zo, zo, dus hier gingen zij over the top. Ik sta daar,
ik zie het.‘ Velen hebben hier ook gestaan en zullen er
de komende jaren nog gaan staan om vanaf die plaats het
park te bekijken.
Anno 2007 is het park echter aanzienlijk veranderd. Den
Uyl’s opmerking ’mensen komen er niet veel’ klopt wel
met mijn eigen ervaringen van bezoeken aan de Somme uit
de jaren zeventig van de vorige eeuw. Moest men toen nog
zijn auto langs de kant van de weg zetten, tegenwoordig
ligt er tegenover het park een grote parkeerplaats en
lopen busladingen slagveldtoeristen netjes over de
afgezette paadjes.
Ook klopt de constatering van Den Uyl dat er toen nog
verroeste resten van oorlogstuig en gasgranaten op het
terrein lagen (zie de beide foto’s hieronder die door
mijzelf genomen zijn in 1976).
Dat is echter allemaal opgeruimd en vrij lopen door de
loopgraven of in het achter het park liggende ravijn
(‘Y-ravine’) is er helaas niet meer bij. Het nadeel van
dit soort reisverhalen is nu eenmaal dat ze redelijk
snel verouderen.
|
|
Het
Newfoundland Memorial Park in 1976, nog zonder
afrastering van de loopgraven, en met resten van
oorlogstuig |
Den Uyls verhaal over de Somme gaat op zijn kenmerkende
manier verder met een vreemde ontmoeting met een
Fransman die met een metaaldetector op zoek is naar
koperen granaathulzen in de buurt van Serre. De Fransman
legt aan de hoofdpersoon in steenkolen Frans het gevaar
daarvan uit: ‘granaat doet boem’ en dergelijke flauwekul
meer, maar gaandeweg ontwikkelt de conversatie zich en
vertelt de Fransman zijn droom: de verborgen loopgraaf
te vinden die na de Sommeslag vol met hulzen is gestort.
Die schat stiekem leeghalen en al het koper verkopen zou
hem rijk maken.
Aan het slot van het verhaal wordt nog een korte
beschouwing over de Britse opperbevelhebber Douglas Haig
gegeven en uitgewijd over de zilveren theeset die deze
van zijn echtgenoot had gekregen om in het veld thee te
kunnen zetten. Het bevindt zich nu in het In Flanders
Field Museum in Ieper: ‘de hele hypocrisie van dat
tijdperk gevangen in een keurig opgepoetst voorwerp’.
Diksmuide en Etaples
In de verzameling fragmenten onder de titel ‘De
heersende werkelijkheid’ in de verhalenbundel ‘De
opkomst & ondergang van de zwarte trui’ uit 1982 wordt
er een gewijd aan een bezoek aan de dodengang bij
Diksmuide.
Het verhaal is weer een mengeling van een beschrijving
van een oorlogsmonument en bizarre ontmoetingen. Het
bevalt de hoofdpersoon maar matig dat de nagebouwde
verdedigingsstelling langs de rivier de IJzer is
opgetrokken uit zakken gevuld met cement: ‘Alles is veel
te netjes, zo kan het er onmogelijk hebben uitgezien’.
Iets dat bezoekers van gereconstrueerde stellingen en
loopgraven zullen beamen, maar hou zoiets als de
Dodengang maar eens in zijn oorspronkelijke staat met
zandzakken in een land waar het nog wel eens flink wil
regenen.
Een bizarre ontmoetingen vindt plaats met een suppoost
in een oorlogsmuseum in Diksmuide die de hoofdpersoon
tegen zijn zin meesleept naar een diorama van het
IJzerfront. Het zijn die gebeurtenissen die overheersen
in dit verhaal, waarbij opvalt dat het woord IJzertoren
niet wordt genoemd. Deze 84 meter hoge toren, het
symbool van het Vlaamse nationalisme en het monument
voor de Vlaamse soldaten uit de Eerste Wereldoorlog, is
toch moeilijk te missen in het vlakke land als men van
de dodengang naar Diksmuide fietst.
|
De ‘veel te
nette’ dodengang bij Diksmuide |
In een soortgelijke verzameling fragmenten onder de
titel ‘Landschappen’ in de verhalenbundel ’Het landschap
der levenden’ uit 1984 wordt een kort bezoek aan de
Franse badplaats Etaples beschreven waar de hoofdpersoon
op zoek is naar een voetgangersbrug die hij zich
herinnert te hebben gezien op foto’s van de muiterijen
in september 1917 in het Engelse basiskamp.
De brug wordt niet gevonden, wel een bunker uit de
Eerste Wereldoorlog op het stationsplein. Het is
onduidelijk wat precies de bedoeling is van dit verhaal.
Enkele zinnen om de reden van de muiterij, toch niet zo
bekend, toe te lichten ontbreken.9)
De hoofdpersoon ziet wel een bordje naar de militaire
begraafplaats van Etaples, de grootste in Frankrijk met
meer dan tienduizend graven, maar bezoekt deze niet.
Het verhaal eindigt met een twistgesprek met een
Fransman over de bunker op het stationsplein. Die ruziet
met de hoofdpersoon die tegenspreekt dat de bunker maar
moet wordt opgeruimd omdat het een monument uit de Grote
Oorlog is. ‘Ah, drôle de monument’ roept de Fransman
terwijl die kwaad wegloopt.
De fascinatie van Bob den Uyl
Resteert het verhaal ‘De ontwikkeling van een woede’ uit
de gelijknamige verhalenbundel uit 1972. Geen bezoek aan
een oorlogslocatie maar een beschrijving van een
mislukte reis naar de Chemin des Dames.
Het is in dit
verhaal dat de wet van het toeval of te wel de wet van
Den Uyl beschreven wordt. In essentie komt de wet erop
neer ‘dat je niet vindt wat je zoekt, maar alleen dat
wat je niet zoekt’.
Dit verhaal verduidelijkt ook de fascinatie van Den Uyl
voor de Eerste Wereldoorlog, wat duidelijk wordt in
enkele citaten uit de eerste helft van het verhaal:
- ‘De Eerste Wereldoorlog van ’14-’18 is een open boek
voor me’.
- ‘Zonder veel inspanning zou ik in een televisiequiz de
hoofdprijs winnen als het me niet te veel moeite was, en
als hij over de Eerste Wereldoorlog ging natuurlijk’.
- ‘Het aardige van deze feitenkennis is dat ik er niets
mee kan aanvangen, behalve het koesteren en aanvullen
van de wetenschap zelf. Zoals het verzamelen van
postzegels huiveringwekkend zinloos is, maar best aardig
om te doen.’10)
- ‘Die bezetenheid over de Eerste Wereldoorlog brengt
met zich mee dat ik regelmatig de voormalige frontlijn
bezoek.’
Tja, deze zinnen zijn voor mij herkenbaar en
vermoedelijk ook door lezers van dit artikel. Waarom het
almaar bezig zijn met die geschiedenis van de Eerste
Wereldoorlog? Waarom het steeds maar terugkeren naar het
Westelijk Front?
Het tweede deel van het verhaal beschrijft de komische
belevenissen van de hoofdpersoon op weg naar Frankrijk
met de fiets. Hij wil op het slagveld van de Chemin des
Dames gaan zoeken naar voorwerpen die herinneren aan de
strijd.
Bij Grubbenvorst, in de buurt van Venlo, belandt hij
echter midden in de nacht met zijn fiets in een
slotgracht. Het water is niet diep, maar de bodem is
drassig en de walkant is twee meter hoog. Met veel
moeite kan hij zich uiteindelijk op de kant hijsen met
achterlating van een schoen en zijn fiets.
De slapstick geschiedenis vervolgt met een taxirit naar
Venlo, het verblijf in een hotel aldaar, de aanschaf van
een paar sportschoenen en de terugtocht naar de
slotgracht.
Zijn fiets staat nog in de sloot en wordt weer reisklaar
gemaakt. Maar dan ziet de hoofdpersoon een
mitrailleurband van Duitse makelij in de omwoelde
kluiten van de slotgracht, aan het oppervlak gekomen
door zijn woeste pogingen om ’s nachts weer op de kant
te geraken.
De wet van Den Uyl in volle werking. Hoe is het anders
te verklaren dat iemand op zoek naar een relikwie uit de
Eerste Wereldoorlog, zonder te zoeken een overblijfsel
vindt uit de Tweede Wereldoorlog.
Met de kogels van de mitrailleurband in zijn hand wordt
de hoofdpersoon vervolgens overvallen door een sterk
gevoel van déjà vu en vraagt zich af of hij in zijn
vorige leven niet meegevochten heeft in de Eerste
Wereldoorlog en geveld is door een mitrailleurkogel.
Een citaat: ‘Is daaruit mijn belangstelling voor die
oorlog te verklaren en word ik gedwongen steeds terug te
keren naar de frontlijn waar ik voor mijn toenmalig
vaderland gesneuveld ben?’
Maar het is geen geval van reïncarnatie. Na enig
nadenken herinnert de hoofdpersoon zich tenslotte dat
hij in mei 1940 als jongetje Nederlandse munitie opdook
die in het Noorderkanaal was gedumpt. De verklaring voor
zijn déjà vu is ‘eenvoudig als goedendag’.
Persoonlijke toegift
‘De ontwikkeling van een woede’ is een prachtig verhaal
en in tegenstelling tot de reisverhalen naar de
frontlocaties nog steeds niet verouderd. Een verhaal om
af en toe te herlezen en over na te denken.
Sommige van de in de Grote Oorlog geïnteresseerden
verklaren hun fascinatie met de gedachte dat ze een
reïncarnatie zijn van een omgekomen soldaat.11)
Dat is
een aantrekkelijke gedachte en die is bij mijzelf, net
als bij Bob den Uyl, ook wel eens opgekomen.
Gezien mijn gedeeltelijke Vlaamse afkomst zou het daarom
het meest voor de hand liggen dat ik in mijn eventuele
vorige leven een soldaat in het Belgische leger ben
geweest. Op Belgische militaire begraafplaatsen langs
het IJzerfront ligt hier en daar een naamgenoot zoals de
onderluitenant François Wils die op de begraafplaats in
het West-Vlaamse dorpje Westvleteren ligt.12)
Maar
staande voor zijn graf kwam er echter geen enkele vorm
van herkenning dus hij is zeker niet mijn vorige leven
geweest.
Hoewel ik inmiddels zelf de leeftijd bereikt heb waarop
Den Uyl overleed, resten mij hopelijk nog wel wat meer
jaren om verder te zoeken op begraafplaatsen in de hoop
de dolende ziel van de frontsoldaat Wils tegen te komen.
Het grote probleem dat zich daarbij voordoet is het
opboksen tegen de wet van Den Uyl ‘dat je niet vindt wat
je zoekt, maar alleen dat wat je niet zoekt.’
Nu zal het natuurlijk niet de eerste keer zijn dat een
wet bij voortschrijdend onderzoek toch niet altijd op
bleek te gaan. En in de natuurwetenschappen leidt een
vondst van wat je niet zoekt wel eens tot een grote
uitvinding zoals de bij toeval gedane ontdekking van
penicilline door Alexander Fleming.13)
Dat opent dus nog wel het nodige perspectief en
misschien vind ik toch nog eens een verklaring voor mijn
eigen fascinatie voor de Eerste Wereldoorlog.
Noten
[1]
Zie de
website van Mats Beek, Veenendaal
[2] Op
boeken.vpro.nl
staat een interview met Nico Keuning over zijn biografie
van Bob den Uyl.
[3] Bob den Uyl, Het menselijk kunnen staat voor niets,
Uitgever Thomas Rap, ISBN: 978 90 6005 6844.
[4] Zie
wikipedia/mata hari In 1980
werd zelfs een Nederlandse televisieserie door John van
de Rest over haar leven gemaakt.
[5] Bob den Uyl, Gesprek met een laatbloeier, Weekblad
De Tijd van 26 maart 1982.
[6] Introductie van de
VPRO Gids Bob den Uyl Prijs,
VPRO Gids 26 juli 2003.
[7] Zie Jörg Meidenbauer, Lexicon van historische
misverstanden, Vooroordelen en misverstanden van
Alexander de Grote tot Zeus, Amsterdam, 2005.
[8] De Nederlandse vertaling ‘De Eerste Dag aan de
Somme’ verschijnt eind 2007 bij Uitgeverij Aspekt,
Soesterberg.
[9] Zie voor
beschrijving van deze muiterij:
1917
- The Etaples mutiny
[10] Historici worstelen regelmatig met de vraag of
geschiedenis nu een echte wetenschap is en of die
wetenschap wel
nut heeft. Ook Maarten van Rossem vergeleek in zijn boek
‘Heeft geschiedenis nut’ (Utrecht, 2003) het genoegen
dat de kennis van geschiedenis verschaft met het plezier
dat veel mensen hebben aan het verzamelen van
postzegels.
[11] Richard Heijster, Mysterie 14/18, De Eerste
Wereldoorlog onverklaard, Tielt, 1999, Deel 2, Hoofdstuk
7 getiteld ‘Reïncarnatie’.
[12] Michel Vansuyt & Michel van den Bogaert, De
militaire begraafplaatsen van W.O. I in Vlaanderen, Deel
5: De Belgische en Duitse militaire begraafplaatsen,
Serie België in Oorlog 27, Erpe, België, 2001, p. 63.
[13] Zie
wikipedia/Alexander Fleming |