’s Morgens in alle
vroegte naar Sainte-Marie-aux-Mines. Het
vertrekpunt is gelegen nabij Hotel Restaurant Belle Vue.
Laaghangende bewolking laat geen belle vue toe. De ochtend
is grauw. Het regent. Grijze wolken drijven tegen de heuvels
aan. Het zijn ‘smoking mountains’, zoals iemand opmerkt.
We zijn voorbereid op een lange wandeltocht over de
Bernhardstein; naar schatting 15 kilometer door heuvelachtig
terrein: water en brood meenemen
in de rugzak. Dit
extra gewicht is natuurlijk niets is in vergelijking met de
bepakking die toentertijd door de Franse en Duitse soldaten
naar boven gezeuld moest worden.
De in regenkleding gehulde groep trekt het bos in. Het
voetpad voert steil omhoog. Een zuiltje langs het pad
markeert de grens tussen Frankrijk en Duitsland in 1914. Een
markering die in 1871 was vastgesteld toen Frankrijk, na de
verloren oorlog tegen Duitsland, grote gebiedsdelen in de
Elzas-Lotharingen moest afstaan aan Duitsland; een
gebeurtenis die aanleiding zou geven tot de in Frankrijk
oplevende revanchegedachte, die een belangrijke
voedingsbodem zou vormen voor de Eerste Wereldoorlog.
|
De heuvel waar wij staan is de lage Bernhardstein; hier
lagen de Duitsers in de linies. Dit is het terrein van de
drie bataljons van het Landwehr Infanterie Regiment 80 (LIR
80) dat daar vanaf augustus 1914 tot de wapenstilstand in
1918 in de stellingen zou liggen.
Dit Regiment was ook verantwoordelijk voor de verdediging
van de nabijgelegen heuveltoppen Voilu-Nord en Voilu-Süd.
Aan de overzijde van de vallei ligt de hoge Bernhardstein
waar de Fransen lagen. Een positie die uiteraard tactische
voordelen oplevert omdat je dan kunt zien wat de tegenpartij
uitvoert en daarop je maatregelen (beschietingen) kunt
afstellen. In deze streken, in tegenstelling tot elders in
Frankrijk, hadden de Fransen trouwens meestal de beste
posities ingenomen.
Rondom de bergkammen in de noordelijke Vogezen is vooral in
1914, in de eerste maanden na het uitbreken van de oorlog,
zwaar gevochten. Deze gevechten hier waren een onderdeel van
de Slag aan de grenzen. Frankrijk had in augustus 1914 de
aanval gelanceerd op Duitsland volgens het officiële Plan
XVII. Het Franse leger zou eerst Elzas-Lotharingen heroveren
en daarna de Duitse legers terugdringen tot diep in
Duitsland.
De Duitsers hadden echter als opdracht de Franse
legers ten koste van alles tegen te houden, want vanuit het
noorden zouden vier Duitse legers een omtrekkende beweging
maken (het Schlieffenplan) waardoor de volledige Franse
strijdmacht omsingeld zou worden en vervolgens zou worden
verpletterd. Bij de Marne werd de opmars van die Duitse
legers tot staan gebracht; men sprak na die tijd over ‘het
wonder van de Marne’. Na verloop van tijd kwam de
bewegingsoorlog tot staan en er volgde (ook in de Vogezen)
een statische loopgravenoorlog.
Dat wil niet zeggen dat er op de Bernhardstein na 1914 niet
meer werd gevochten. Regelmatig waren er in de daarna
volgende jaren lokale aanvallen,
aanvallen met gifgas, bombardementen, verkenningspatrouilles en werden op
verschillende plaatsen ondergrondse mijnoorlogen
uitgevochten. In 1917 wordt hier zelfs een Brits
verkenningsvliegtuig neergehaald. Op 15 november 1918
verlaat het LIR 80 de stellingen. De totale verliezen
bedroegen 11 officieren, 40 onderofficieren en 335
manschappen. Verhoudingsgewijs de grootste verliezen werden
geleden in 1914. Ondanks dit alles kenschetst men
tegenwoordig de situatie aan dit deel van het front als
relatief rustig.
|
Het voetpad volgt de voorste Duitse linies: vervallen
loopgraven, granaattrechters, de overblijfselen van een
vleugelmijn, verroest prikkeldraad en schroot vormen daarvan
de bewijzen. Op de gebruikte, oude Duitse stafkaart staan
bunkers aangegeven. Honderd meter dieper het bos in zijn de
resten van bunkers te zien, door hun begroeiingen toegedekt
door de tijd. Een van hen draagt de naam Offizier Stand
Minentrutz. In de nabijheid staan twee enorm uitgegroeide
beuken die, gezien hun omvang, de oorlog hebben overleefd en
dus meer dan 100 jaar oud moeten zijn. De plek lijkt
daardoor op een landelijk gelegen, bijna Britse,
begraafplaats waarin de bunkers grafmonumenten verbeelden.
De tocht gaat voort – opnieuw licht stijgend. Een nieuwe
top. De laaghangende bewolking belemmert nog steeds het
uitzicht. De brem wil vandaag niet geel bloeien – het is te
koud.
We blijven de Duitse linies volgen. Een omgetrapte grenspaal
wordt zwijgend geaccepteerd. Men bedrijft kennelijk zelfs in
deze afgelegen gebieden dit soort stompzinnig vandalisme.
Het pad voert langs cultuurgrond afgerasterd met
prikkeldraad. Je realiseert je, in deze omgeving, dat dit de
geciviliseerde variant is van het vervloekte spul waarvan
tijdens de oorlog zulke dodelijke, ondoordringbare
hindernissen werden opgetrokken. Daar staat ook een
verkeersbord: verboden in te rijden – Code Forestier Art. R
331.3. Het markeert de grens tussen het oude slagveld en de
bewoonde wereld.
|
Iets verderop staat een bunker met de naam Betonturm, ooit
in volle glorie tronend op een heuveltje tot een enorm Frans
bombardement deze bunker buiten gebruik stelde. Een andere
betonklomp is het restant van een schijnwerperopstelling.
Een nabijgelegen bunker met de naam Rentnerturm, heeft door
zijn uit planten bestaande pruik, een heel vriendelijk
uiterlijk. Deze aardige kolos heeft zonder twijfel als model
gediend voor de Enten, de oude bomen, die een belangrijke
rol spelen in de film Lord of the Rings.
Grommend nadert een terreinwagen – de jonge chauffeur en het
even jonge meisje naast hem, kijken stomverbaasd naar het in
plastic gehulde gezelschap. Het meisje kijkt nog eens
achterom en zegt lachend iets tegen de chauffeur, die een
wegwerpgebaar maakt.
In de diepte ligt volgens de kaart nog een bunker die door
de echte liefhebbers onder de excursiedeelnemers wordt
bezocht. De fotografen onder hen tonen na terugkomst de
achterblijvers triomfantelijk de digitale beelden die ze
hebben geschoten. Het zijn geen foto’s meer; het zijn
zwaarbevochten trofeeën geworden. Deze bunker wordt op de
foto een prehistorisch overblijfsel dat in de eenzaamheid
van het bos langzaam ligt te vergaan.
Verderop het pad heeft een humoristische Franse houtvester,
heel virtuoos, met een kettingzaag een eekhoorn uitgezaagd
bovenop een afgekorte stam.
De lunch te velde wordt genuttigd op een pleisterplaats in
het bos. Er is daar ook een schuilhut maar de regen is
opgehouden – aarzelend zonlicht laat de vallei zien die
achter de Bernhardstein gelegen is en ooit tot het Duitse
achterland behoorde.
|
We keren terug over een pad dat achter de Duitse linies is
gelegen: het is het Duitse achterland van de voorste
Bernhardstein-linies die we tijdens de ochtenduren hebben
gevolgd. Het blijkt dat meer mensen belangstelling hebben
voor dit gebied. Op een boom is een primitief,
handgeschreven bordje gespijkerd met de tekst: “Guerre
1914-17 / Secteur Voilu Sud / 61 Landwehr Brigade / 61 Lw
Brig”.
Even daarna staan vier monumentale bunkers op een rij.
Tezamen vormden zij ooit een beschutte, min of meer
bewoonbare plek in het achterland van dit oorlogsgebied.
Grote raamopeningen, niet van die kleine kijkspleten, moeten
ooit een fraai gezicht hebben geboden op de diepliggende
vallei die tussen de hoge bomen door is te zien. Hadden de
Duitse soldaten tijdens de oorlog oog voor de schoonheid van
het landschap?
Op de helling van de heuvel liggen restanten van wat ooit
betonnen onderkomens waren, temidden van welig tierende
bosplanten. Roestige voorwerpen liggen rondgestrooid als
archeologische relicten. Een stuk prikkeldraad grijpt een
broekzoom – heel even krijgt de oorlog werkelijk weer vat op
je.
Een diepe kuil is lang geleden, volgens de stafkaart, een
massagraf geweest. De stoffelijke resten zijn na de oorlog
overgebracht naar de in de buurt gelegen Duitse kerkhoven,
misschien naar de Duitse militaire begraafplaats van
Sainte-Marie-aux-Mines, het vroegere Duitse Markirch, dat
later, aansluitend aan deze tocht, wordt bezocht. Het is een
prachtig aangelegd ereveld waar een beekje doorheen
kabbelt.
|
Er staat een nogal fors monument om de gesneuvelden te
gedenken. Dit toont een groot medaillon waarop een Duitse
krijger is afgebeeld als wilskrachtige held met edele
gelaatstrekken met een ontblote, gespierde tors onder een
Stahlhelm, het type Duitse held dat onplezierige associaties
oproept.
De tocht gaat verder, nu heuvelafwaarts. Volgens
ervaringsdeskundigen is dalen nog lastiger dan
heuvelopwaarts lopen. Kaarsrechte, hoge bomen flankeren het
bospad – ze vormen een strakke erehaag voor de vermoeid
rakende groep – de colonne wordt steeds langer.
Achterblijvers bemoedigen elkaar – de fotografen sluiten de
linies. Zij willen foto’s nemen van de overblijfselen van de
oorlog waarin de verlatenheid van het oude slagveld tot
uitdrukking komt – zij willen de ‘temps perdu’ en het heden
met elkaar verbinden en kunnen daarbij geen pottenkijkers
gebruiken.
De bosweg daalt naar het diepste punt van de inmiddels
zonovergoten vallei. Het is een landelijk, verstild gebied
waar tegenwoordig alleen in het najaar nog schoten te horen
zijn van jagers, die in de bomen aan de rand van het bos
permanente schietstoelen hebben geïnstalleerd.
|
De weg stijgt, voor de laatste keer zo wordt ons beloofd,
weer scherp omhoog naar de Bernhardstein – op het vlakke
deel is nog een aantal bunkers te zien. Hun functie is niet
meer duidelijk. Eén ligt zieltogend achterover – van een
andere is alleen de voorkant blijven staan, die vanaf de weg
op een Aztekentempel lijkt.
Als de bus in zicht komt wordt opgelucht adem gehaald.
Langzaam stromen de achterblijvers binnen. Relativering is
geboden: wat voor ons een stevige boswandeling was, is voor
de soldaten uit de Groote Oorlog een martelgang geweest.
© Foto's: Hans de Regt
(Excursie WFA Nederland in de Noordelijke Vogezen - mei
2006)
|