naar homepage


Antimilitarisme en de Eerste Wereldoorlog

door Rob Kammelar


Militaire ervaringen van enkele antimilitaristische Nederlandse schrijvers. 
Wat deden Jan W. Jacobs, Henk Eikeboom, A.M. de Jong en Willem van Iependaal 
tijdens de Eerste Wereldoorlog?

 
Inhoudsopgave

Antimilitarisme
De Socialistische Kunstenaarskring
Jan W. Jacobs (1895-1967)
Henk Eikeboom (1898-1945)
A.M. de Jong (1888-1943)
Willem van Iependaal (1891-1970)
Slot

Noten en verwijzingen


Tegenstanders van de oorlog hadden in Nederland ook hun 
propagandamateriaal zoals de bovenstaande ansichtkaart, die in 
december 1914 verzonden werd met als tekst op de voorzijde:
THUISKOMST - EEN MOEILIJK OOGENBLIK
...Heeft pappa nu de vader van 'n ander klein meisje doodgeschoten?... 


Antimilitarisme
Het antimilitarisme heeft in linkse kringen altijd veel aanhangers gehad. Al in 1904, lang vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, richtte de socialistische dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV) op, waarvan voornamelijk de Nederlandse tak betekenis kreeg. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de onlangs verschenen bloemlezing Het Monster van de Oorlog 1) ook dichters aan het woord komen die tot uiteenlopende linkse politieke stromingen behoorden.

In verschillende toonaarden spraken zij zich uit tegen oorlog en bewapening of riepen zij op tot vrede en ontwapening. Een aantal van deze linkse, antimilitaristische dichters vond elkaar rond 1930 in de Socialistische Kunstenaarskring. In dit artikeltje wordt aan de hand van een viertal voorbeelden nagegaan welke militaire ervaringen deze links-revolutionaire schrijvers zelf in de jaren van de Grote Oorlog gehad hebben.


De Socialistische Kunstenaarskring
De Socialistische Kunstenaarskring was een in artistiek en politiek opzicht heterogeen groepje van linkse kunstenaars die zich eind jaren twintig aaneengesloten hadden. De SKK wilde goede socialistische kunst maken en de arbeidersklasse daarmee in contact brengen.

Maar tegelijkertijd was de SKK ook vakbond die opkwam voor de materiële belangen van zijn leden. Een spagaat waaruit deze Kring gedurende zijn hele bestaan niet overeind gekomen is. 

Veel meer dan 80 leden heeft de SKK nooit gehad. Daaronder waren niet alleen schrijvende kunstenaars, maar ook beeldhouwers, architecten, schilders, acteurs, dansers, componisten en musici. Zelfs een poppenspeler. Markante namen waren daar zeker bij.

De dichteres Henriëtte Roland Holst, grafisch ontwerpster Fré Cohen, de beeldhouwer Hildo Krop en cineast Joris Ivens waren op enig moment lid van de SKK. De rivaliserende schrijverskollektieven Links Richten en Het Roode Baken waren ermee geassocieerd.

Veel langer dan vijf jaren heeft de SKK niet bestaan, al is er geen opheffingsdatum bekend. Politieke richtingenstrijd, Moskou-communisme of niet, werd tenslotte de ondergang van de Socialistische Kunstenaarskring.

Antimilitarisme was in dit linkse kunstenaarsmilieu een algemene grondhouding. Uitingen daarvan zijn in het werk van beeldende kunstenaars uit dit milieu goed terug te vinden. De Eerste Wereldoorlog was veelal het ijkpunt voor hun antimilitaristische kunstuitingen.

Dat geldt ook voor de schrijvers en dichters onder hen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de bloemlezing Het Monster van de Oorlog ook verschillende SKK-schrijvers aan het woord komen. 

Hoe zit het eigenlijk met het militaire verleden van deze antimilitaristische auteurs? Hadden ze gemeenschappelijke of gelijksoortige militaire ervaringen waardoor hun antimilitarisme gevoed en gevormd werd?

Een duik in het verleden van een viertal auteurs uit de bloemlezing geeft antwoord op deze vraag. Jan W. Jacobs, Henk Eikeboom, A.M. de Jong en Willem van Iependaal zijn geboren tussen 1888 en 1898 en waren dus jonge volwassen mannen in de jaren dat net buiten onze grenzen de Grote Oorlog woedde.

Jan W. Jacobs (1895-1967)
Tegen het eind van de jaren ’20 genoot Jan W. Jacobs in linkse kringen enige faam als jong revolutionair dichter. Van het hier gepresenteerde viertal was hij als dichter wellicht niet de meest getalenteerde. Zonder belang was hij echter niet.

In 1927 richtte hij, samen met de geestverwanten Johan Keja en Paul Sanders, de Socialistische Kunstenaarskring op. Hij was er een aantal jaren secretaris van. Daarnaast werden op zijn initiatief verschillende bloemlezingen van nieuwe links-revolutionaire poëzie uitgegeven. 

Jacobs’ beperkte dichters-talent stond zijn productie van gedichten tegen oorlog en bewapening niet in de weg. Het aantal antimilitaristische gedichten dat tussen 1920 en 1940 van zijn hand verscheen, overtreft ruimschoots het totaal van de andere drie samen.

Hij dichtte over o.m. de wereldoorlog, de onlusten rond de radenrepubliek in Hongarije, de oorlogen in Mandsjoerije en Abessynië, de Spaanse burgeroorlog, koloniaal geweld in Oost-Indië, dienstweigering, de machteloosheid van de Volkenbond en de wapenwedloop van het interbellum.

Welke militaire ervaringen brachten Jacobs tot deze verontwaardiging in verzen? Het antwoord is: geen. Zijn kennismaking met het krijgsbedrijf is beperkt gebleven tot de medische keuring. Hij werd afgekeurd omdat hij asthmatisch was. Soldaat was hij nooit.
Jacobs’ afkeer van oorlog en het militaire bedrijf verhinderde hem niet om buitengewoon strijdbare verzen te maken.

Zo werd in 1933 een gedicht van hem geweigerd door het religieus-socialistisch weekblad Tijd en Taak, omdat het naar de mening van redacteur W.Banning werkloze arbeiders opriep tot gewapende opstand. Jacobs ontkende dat overigens niet en riposteerde met een nieuw gedicht waarin hij Banning c.s. verweet geen daad-socialisten maar praat-socialisten te zijn 2). Antimilitarisme ging in de visie van Jan W. Jacobs blijkbaar niet noodzakelijkerwijs samen met geweldloosheid.

Eén van Jacobs’ eerste antimilitaristische verzen dateert van omstreeks 1920 en draagt de titel Aan een dienstweigeraar 3). Het is geschreven uit bewondering voor zijn jeugdvriend Henk Eikeboom, die wèl door de militaire keuring was gekomen. 

AAN EEN DIENSTWEIGERAAR.

Ik ken u niet, maar ‘k weet gij zijt een broeder,
en één, die allen zich tot broeders maakt,
gij blijft de held, het licht, der toekomst hoeder,
schoon elk zijn plicht tot haar verzaakt.
De kerker kan uw lichtschijn niet verdooven
die slechts van waarheids voedsel leeft
houd moed, de weinigen die nu gelooven,
zij vormen ‘t zaad, dat gouden vruchten heeft.

Ik ken u niet, maar ‘k weet, gij zijt een strijder,
een pionier voor ‘t komende geslacht
dat menschen zal vertrappen noch doen lijden.
De leer, die uwe daad ons bracht,
kan slechts het leven waardig doen belijden.
Houd moed, o pionier van dit geslacht!

Henk Eikeboom (1898-1945) 4)
Rond 1930 was Henk Eikeboom een bekende figuur in anarchistische kringen. Hij was auteur, vertaler, redacteur en uitgever van talloze politieke en antimilitaristische pamfletten en tijdschriftjes. Ook schreef hij gedichten die af en toe verschenen bij Het Roode Baken. Lid van de SKK is hij nooit geworden.

Al tijdens zijn opleiding als onderwijzer was Henk Eikeboom in de ban geraakt van het anarchisme van Domela Nieuwenhuis. Vooral de antimilitaristische component daarvan, belichaamd in de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging met haar tijdschrift De Wapens Neder, sprak hem aan.

Toen hij in 1917 werd opgroepen voor de landstorm trok hij dan ook de consequentie uit zijn overtuiging en weigerde het uniform aan te trekken. Eikebooms dienstweigering werd afgestraft met militaire detentie. Op 26 oktober 1917, de eerste dag van zijn opsluiting, schrijft hij in zijn dagboek 5):

“Zo zit ik dan eindelijk opgesloten in een sel. [ ] van morgen heb ik geweigerd de militaire uniform [ ] aan te trekken. Voorwaar een groote misdaad! Ik trek de uniform niet aan omdat ik vrede wil. Ik wil hetzelfde wat regering en andere autoriteiten willen (of zèggen te willen). In doelstelling verschil ik dus niet met hen, allen in de manier waarop ik dat doel bereiken wil. En om verschil in taktiek zullen ze me god-weet-hoe-lang opsluiten. “

Vijftien maanden werden het! Halverwege 1918 werd hij overgebracht naar Fort Spijkerboor, dat sinds kort speciaal was ingericht voor detentie van de steeds talrijker wordende dienstweigeraars. Hier verbleef hij de rest van zijn gevangenschap, “op klompen en in een groen boevenpakje”, zoals hij in zijn dagboek schreef.

Kontakt met de buitenwereld was vrijwel onmogelijk. De censuur was streng en het fort was omsloten door een viervoudige ring gevormd door muur, gracht, prikkeldraadversperring en schildwachtenkring. Misdadigers werden minder streng bewaakt! Van het dagboek dat Eikeboom gedurende zijn arresttijd bijhield zijn slechts fragmenten bewaard gebleven.

Het grootste deel werd in beslag genomen door de commandant van Fort Spijkerboor, kapitein Loeffen. Het is verleidelijk te denken dat Eikeboom juist déze militair geportretteerd heeft in het gedicht Officiertje 6) dat ook opgenomen is in Het Monster van de Oorlog. 

Officiertje

Protsig officiertje
Steekt in stijf corset
Drinkt z’n groc en biertje
Heeft van niets verlet.

Kranig officiertje
Stapt kordatig voort,
Is een reuzekliertje
“op m’n eerewoord!”

Poenig officiertje
Voelt zich ’s werelds heer
Geeft om niets een ziertje
Dan om “Land van Eer!”

Pauwig officiertje
Vloekt de rooien stijf
’t Land in als een stiertje
loopt hij een tegen ’t lijf.

Onnut officiertje
Voelt z’n pronk bedreigd,
Als de mooie wereld
’t Socialisme krijgt.

Op 7 januari 1919 werd Henk Eikeboom uit zijn detentie ontslagen. De oorlog was toen al drie maanden voorbij. Op de dag van zijn vrijlating noteert hij in zijn dagboek:

“ De dienstweigering is heus geen heldendaad, maar alleen een daad van mensenplicht. Degenen die niet weigeren en onbezorgd in hun soldatenpakkie voort blijven sjokken, verzuimen een plicht,... “

Veel waardering voor A.M. de Jong zal Henk Eikeboom dan ook niet gehad hebben.

A.M. de Jong (1888-1943) 7)
Toen de Socialistische Kunstenaarskring van start ging was A.M. de Jong al een gevierd schrijver die ruimschoots van zijn pen kon leven. Vooral zijn Merijntje Gijzen - romans werden door een breed publiek gewaardeerd. Dat hij zich al vrij snel na de oprichting aansloot bij de SKK zal dan ook eerder vanwege de ideële doelstellingen zijn geweest dan om zijn materiële belangenbehartiging veilig te stellen. Dat laatste had hij bewezen zelf uitstekend te kunnen.


Tien jaren eerder, in 1917, riep eerste minister Cort van der Linden vrij onverwacht de landstormers van de lichting 1908, die nooit eerder waren opgeroepen, alsnog onder de wapenen. Even tevoren had een daartoe dienend wetsvoorstel de minister van oorlog, Bosboom, de politieke kop gekost.

Zo kwam het dat de onderwijzer A.M. de Jong zich, net als de rest van de “lichting Bosboom”, op 5 juni 1917 met grote tegenzin meldde in het militaire kampement op het ENTOS-terrein aan het IJ in Amsterdam-Noord. Hier zou hij met enkele honderden lotgenoten, rekruten van 29 en 30 jaar, klaargestoomd worden voor het militaire bedrijf. 

Meteen vanaf het begin schreef De Jong zijn ervaringen op. De krant Het Volk plaatste zijn aantekeningen wekelijks onder de titel Notities van een landstormman. Onder het pseudoniem Frank van Waes stelde De Jong op spottende toon allerlei misstanden in het leger aan de kaak. Vooral de bureaucratie, de willekeur, de onbekwaamheid en geborneerheid van superieuren bleken onuitputtelijke onderwerpen. 

Zijn “Notities” trokken alom de aandacht, natuurlijk ook binnen de krijgsmacht. Hoewel zijn auteurschap niet bewezen kon worden, moest hij toch 14 dagen provoost opknappen. Die straf had De Jong al hoog en breed uitgezeten, toen die door de krijgsraad werd omgezet in zeven nachten politiekamer. Een prachtig staaltje van de militaire logica waartegen De Jong in zijn “Notities” zo dikwijls ageerde. In de volgende Notitie beschrijft De Jong hoe de verdenking tegen hem gestalte krijgt en welke gevolgen dat heeft 8).

Nou wordt het waarachtig toch al te kras!
Altijd had ik het idee, dat de willekeur en het machtsmisbruik tenminste een grens hadden, maar nu ben ik tot de overtuiging geraakt dat er geen grenzen bestaan.
Men zocht naar de schrijver van deze notities en men schijnt gezworen te hebben hem te zullen vinden. Maar natuurlijk zal men hem niet vinden, ondanks alle aangewende, zelfs draconische, zelfs zuiver Russische middelen, oud-Russische dan natuurlijk.
Zo’n onderzoek heeft z’n humoristische zijde: dat is de duidelijke machteloosheid en de woede waarmee het geleid wordt.
Maar het kan ook z’n tragische zijde hebben. En dat heeft het gehad in de kazerne, waar ik op dat moment verkeerde.
Eerst werden er een heel stelletje geroepen bij de kolonel, die op deze plaats enige tijd geleden zo innig beklaagd werd. Al die lui werden ondervraagd, aan de tand gevoeld, of ze niet iets konden of wilden loslaten dat de jager op het spoor van het wild zou brengen. En één had de ezelachtigheid een naam te noemen, die wel eens genoemd werd.
Elk spoor is welkom. Dus moest de genoemde onverwijld verschijnen. Komt argeloos aanstappen. De jager op het schone wild vraagt hem, of hij de schrijver is van deze artikelen. En wat denk je, lezer? De vent, de ontzettende stommeling, stelt zich op een hoog en buitengewoon zuiver standpunt: hij weigert zich over de kwestie uit te laten. Hij ontkent niet, hij noemt niemand, hij verwijst de jager naar de redactie. Hij meent dat hij door te ontkennen de verdenking tegen een ander versterken kan. En blijft daarom bezwaar maken te antwoorden. Wat nu? Stond hij in z’n recht met die houding, ja of nee? Wat zeg je lezer, recht? Recht? Maar we spreken immers over het militaire stelsel, zoals dat is en jij noemt het woord ‘recht’? Ik lach om je!
De man werd onmiddellijk door de vertoornde kolonel gestraft met veertien dagen provoost, d.i. veertien dagen eenzame opsluiting in een cel van 3½ bij 1½ meter, onverwarmd, ongemeubeld. Omdat... hij weigerde zich uit te laten over een journalistiek geheim, waarover hij niet beschikte en daardoor... ‘het onderzoek’ bemoeilijkte. Want dat noemen ze onder ons een ‘onderzoek’, lezer!
Gelukkig heeft de man niet lang in de cel gezeten. Hij heeft zich zo opgewonden, dat hij een zenuwtoeval kreeg en nu in het hospitaal ligt. Maar als hij daar uitkomt, moet hij toch weer de cel in... tenzij... van hoger hand... misschien ingegrepen wordt om aan dit onbeschaamde schandaal een eind te maken. Alleen... de hoger hand, dat is ook militair. En waar zou het met de discipline heen als een boze kolonel z’n woede niet eens meer mocht koelen op een doodgewone korporaal... met een halve maand celstraf?....

Door deze kwestie werd De Jong verwijderd van de officiersopleiding en zwaaide tenslotte af als sergeant. De Notities van een landstormman werkte hij later om tot de roman Frank van Wezels Roemruchte Jaren. Dit boek verscheen in 1928 en was tot 1940 verboden lectuur voor militairen. 

Toen De Jong gedetacheerd was bij het veldleger in West-Brabant kon hij in de verte de geluiden van de oorlog horen. Later beschreef hij die ervaring als volgt:

“Het is het kanon dat dreunt. Het kanon van den Yser. En elk van de verre donderrollingen betekent misschien de dood, de gruwelijke verminking van menschen, die, daarginds, staan onder dezelfde heerlijke maanzilvering als ik hier in het mooie, oude bosch, waar de stilte is en de vrede . . . “ 9)

Hij zal niet vermoed hebben dat één van de soldaten in de loopgraven aan de IJzer 10 jaren later zijn literaire protégé zou worden.
 
Willem van Iependaal (1891-1970) 10)
In 1930 meldde de dichter Willem van der Kulk zich aan bij de Socialistische Kunstenaarskring. Veel gepubliceerd had hij nog niet. Hij had een carrière van dubieuze handeltjes en oplichterij achter de rug en had net twee jaren gevangenisstraf wegens inbraak uitgezeten. In de gevangenis was hij gedichten gaan schrijven. Tégen het ongelijke rechtssysteem en vóór de kansarmen.

Hij werd ontdekt door A.M. de Jong, die hem losweekt uit het criminele milieu. De Jong stimuleert zijn schrijverschap en in 1932 komt zijn eerste bundel uit, Liederen van de zelfkant, onder het pseudoniem Willem van Iependaal. Het zijn vooral de kerk en de nederlandse rechtspraak die er in cynische verzen van langs krijgen.

Enkele jaren later heeft hij zijn beschermheer in populariteit geëvenaard. Zijn romans Polletje Piekhaar (1935) en Lord Zeepsop (1936), die beide in het Rotterdamse penoze milieu spelen dat hij van binnenuit kende, zijn bestsellers.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog leefde Van Iependaal al enkele jaren in Engeland, waar hij in de tuinbouw werkte. Al gauw was hij de enige niet-gerecruteerde jonge man van zijn dorp en begon er een vijandige stemming tegen hem te ontstaan.

Daarop meldde hij zich als vrijwilliger bij het Engelse leger. Aandrang van zijn verloofde, die net als haar vriendinnen liever met een soldaat dan met een burgerjongen gezien wilde worden, kan zijn besluit verhaast hebben.

Van Iependaal wordt ingedeeld bij het Schotse 4e regiment van de South African Infantry. Zijn uniform bestaat uit tuniek, kilt en balmoral, de brede Schotse baret met pompoen. Zijn onderdeel wordt uitgezonden naar Vlaanderen.

Na de ontscheping in Boulogne worden stellingen betrokken bij Ieper. Hier ondervindt hij de oorlogsverschrikkingen aan den lijve. Tweemaal raakt hij gewond. Kogels in zijn achterwerk en in zijn been. Ook zou hij een gasaanval doorstaan hebben. 

Gedesillusioneerd door zijn ervaringen in de zinloze massaslachting keert hij na de oorlog terug naar Nederland. In zijn geboortestad Rotterdam gaat hij van boord gekleed in het Schotse rokje van zijn legeronderdeel.

Prompt wordt hij aangehouden, zijn paspoort wordt ingenomen en hij verliest het Nederlandse staatsburgerschap wegens vreemde krijgsdienst. Hij kreeg het pas terug in 1954, omdat hij een oorlog later joden in zijn huis had laten onderduiken.

Over zijn ervaringen aan het Vlaamse front is hij altijd gesloten gebleven. Wat hij erover kwijt wilde heeft hij opgeschreven in enkele gedichten en in de roman Kluivenduikers doedeldans (1937). Als een aaneenschakeling van cynische soldaten-grappen en -grollen heeft Van Iependaal zijn aanklacht tegen de zinloze massale moordpartijen verpakt. 

In het volgende fragment uit Kluivenduikers doedeldans maakt Van Iependaals legeronderdeel zich gereed voor de overtocht naar Frankrijk.

Voor de zoveelste maal verschikte Sewel z’n bepakking en polste naief: “Gaat er dan een dominee mee naar het front?”
“Nog zo’n kalf” strafte Ken. “Of er een geestelijke meegaat naar de overkant? Wis en donders! Hij moet de dienst waarnemen als we getorpedeerd worden.”
”Heer sla de Duitsers,” neuselde Jim, z’n vrije arm ten hemel strekkend.
“En niet anders!” besliste Pad resoluut. “Heer sla de Moffen! Hij kan toch moeilijk de ondergang van Britten en Japanezen afsmeken! Heb uw vijanden lief. . . ., maar sla de Moffen! Waar hebben we anders religie voor? Wat doen we met een hemeldragonder die niet eens behoorlijk z’n gebedje kan opzeggen. Als we bij de overtocht tot zinken worden gebracht, zullen we aan de weet komen of eerwaarde drijft op z’n haat, het evangelie of z’n zwemvest.”
“Halt!” werd er roepend doorgegeven.
“In het gelid blijven!” hijgde Mooiedirk, heen en weer scharrelend langs de uitgetreden manschappen. “Verband herstellen, jongens. Eetketeltjes gereedhouden!. . .. Doorgeven! Doorgeven!”
De sectie haakte de schaftjes los, luisterde gespannen naar het onophoudelijk gedender van de voortspoedende treinen.
“Geef hier je blikkie!” zei Pad, greep het eetketeltje van Jim en bewerkte de bodem met de kolf van z’n geweer: “Ziezoo! Nou gaat er een kwartliter meer in. Kleinigheden doen de deur dicht. De schafting is vaak te schriel. Maar dat zal je nog wel ervaren. Beter een deuk in je ketel dan in je buik.”
“Daar!. . .. Langs m’n wijsvinger kijken door de kruinen van de bomen, Jim,” onderwees Ken op zijn beurt. “Zie je wel? Trein na trein. . . . Twee, drie dik.
Duizend. . . . Tienduizend. . . . Honderdduizend man. Vandaag, morgen, overmorgen . . . . God weet over een paar jaar nog: I WANT YOU! . . . . I WANT YOU! . . . . I WANT YOU!” 11)

Van Iependaals boek is één van de zeer weinige eerste-wereldoorlog-romans van een Nederlandse ooggetuige, misschien zelfs de enige.

Met hetzelfde cynisme doordrenkt is Van Iependaals gedicht Bajonet op! 12). 
Het is opgenomen in Het Monster van de Oorlog. De twee eerste strofen luiden:

Ik weet niet, waar ik sterven zal,
En of zoo’n roemrijk ongeval
Bij ’t attaqueeren,
Den frontsoldaat, die moordend heeft
Zich loflijk naar z’n graf geleefd,
Mag interesseeren.

Ik weet niet, waar ik stervan zal,
Of gas-, torpedo-, luchtaanval
Het mij zal leeren,
En of ik, hangend in het draad,
Zal tobben hoe zoo’n houding schaadt
Aan ’s konings kleeren.

Slot
De antimilitaristische schrijvers Jan W. Jacobs, Henk Eikeboom, A.M. de Jong en Willem van Iependaal, van wie teksten zijn opgenomen in de bloemlezing Het Monster van de Oorlog, waren rond 1930 aangesloten bij de Socialistische Kunstenaarskring of voelden zich daar mee verwant. Zij waren jonge mannen in de jaren 1914-1918 en in latere jaren overtuigde antimilitaristen in woord en daad. Hun eigen militaire ervaringen in de periode van de Grote Oorlog konden onderling geen grotere verschillen vertonen!

© Rob Kammelar - 2005   e-mail:


Noten en verwijzingen:
1) Rob Kammelar, Jacques Sicking en Menno Wielinga - Het Monster van de Oorlog. Nederlandse liedjes en gedichten over de Eerste Wereldoorlog, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2004
2) Tijd en taak, religieus-socialistisch weekblad, 28 oktober 1933. Banning plaatste Jacobs’ tweede gedicht wel, begeleid door een motivatie van de weigering van het eerste, waarvan de tekst helaas niet is teruggevonden. In latere nummers van Tijd en Taak verschenen opnieuw gedichten van Jacobs. De kwestie was blijkbaar noch voor Jacobs, noch voor Banning reden elkaar uit te sluiten.
3) Jan W. Jacobs: De Dag, uitg. W.L.& J. Brusse / Het Genootschap voor Publicaties op Individualistisch Gebied, Bentveld, 1922
4) Biografische gegevens over Henk Eikeboom zijn o.m. ontleend aan: Pszisko Jacobs-Henk Eikeboom, anarchist, Haarlem, 1986
5) Dagboek-fragmenten uit mijn arresttijd door Henk Eikeboom (ex-dienstweigeraar), uitg. Humanitaire Boekhandel, Amsterdam, 1919
6) Dit en andere antimilitaristische verzen van Henk Eikeboom zijn o.m. terug te vinden in zijn bundel Rood Blazoen (1923).
7) Biografische gegevens over A.M. de Jong zijn o.m. ontleend aan: Mels de Jong-A.M. de Jong, schrijver, Amsterdam, 2001
8) Deze Notitie verscheen in Het Volk van 18 januari 1918. In de hier weergegeven spelling is ze overgenomen uit: A.M. de Jong - Notities van een landstormman, Amsterdam, 1975
9) Het Volk, 20 april 1918 (uit één van de schetsjes die onder de titel Snelkiekjes verschenen)
10) Biografische gegevens over Willem van Iependaal zijn o.m. ontleend aan een reeks artikelen van Freek van de Graaff en Hans Soeters in het Rotterdams Nieuwsblad, januari-maart 1986
11) Willem van Iependaal - Kluivenduikers doedeldans, Bussum, 1946 (2e druk)
12) Van Iependaals oorlogsgedichten zijn o.m. terug te vinden in zijn bundel 
Over de leuning en langs de kaai, Amsterdam, 1934


naar homepage


eXTReMe Tracker