|
naar
vluchtelingen pagina
Kamp Gaasterland
Na de Duitse inval in België op 4 augustus 1914
stroomden honderdduizenden Belgische vluchtelingen de Nederlandse grens over om daar
bescherming te vinden tegen het oorlogsgeweld. Onder hen waren ook 40.000 Belgische
militairen. Ongeveer 7.000 van hen wisten aan internering te ontkomen door zich voor te
doen als burgers. De overblijvende groep militairen werd, in overeenstemming met de
internationale afspraken vastgelegd tijdens de 2e Vredesconferentie van Den Haag in 1907,
ontwapend en voor de duur van de oorlog geïnterneerd.
Aanvankelijk werden zij
ondergebracht in provisorische kampen en kazernes die leegstonden als gevolg van de
mobilisatie van Nederlandse militairen die de landsgrenzen bewaakten. Eén groep Belgen
werd overgebracht naar de kazerne van Alkmaar waar echter ook Duitse militairen waren
ondergebracht. Dit leidde uiteraard tot problemen en er werd naarstig gezocht naar een
oplossing die werd gevonden door een interneringskamp (men sprak in die tijd over
interneringsdepot) in te richten in Gaasterland in de zuidwest hoek van de
provincie Friesland (zie kaart).
Op 26 augustus werden de in Alkmaar ondergebrachte Belgen overgebracht naar Gaasterland.
Aanvankelijk werden ze gehuisvest in een inderhaast opgericht tentenkamp. Op 8 en 9
oktober werd nog een groep Belgen overgebracht naar Kamp Gaasterland die onderdak kreeg in
de steenfabriek van Rijs en verder in de school en diverse schuren in het dorp Sondel. In
de dorpen Nijemirdum, Oudemirdum en Bakhuizen werd plaats gevonden bij particulieren.
De
vergoeding per soldaat was f 0,60 waarvoor echter 400 gram vlees moest worden verstrekt.
De vergoeding voor een overnachting was f 0,10 indien de overheid moest zorgen voor het
eten. Op 23 en 24 oktober arriveerden 1.600 Belgen in Rijs; zij waren voor het merendeel
afkomstig van het provisorische Kamp Loosduinen. Per spoor waren zij overgebracht naar
Heerenveen om vandaar naar Gaasterland te lopen. Zeshonderd van hen gingen naar het dorp
Warns.
Op 27 oktober arriveerde de laatste groep van 300 man; zij werden ingekwartierd in Balk.
Tegelijk met de Belgische mannen kwamen ook veel vrouwen en kinderen op zoek naar hun
vaders en echtgenoten. Ook zij kregen onderdak in Gaasterland. In het dorp Bakhuizen
werden 600 personen gehuisvest, het merendeel bij particulieren. Tweehonderd van hen
werden ondergebracht in de oude katholieke kerk waar men de banken uit had gesloopt. De
overheid zorgde voor kribben en door middel van een gaarkeuken voor het eten; de parochie
ontving een vergoeding van f 0,10 per persoon per nacht.
|
|
Overzicht steenfabriek te Rijs (Kamp Gaasterland) |
Steenfabriek te Rijs (Kamp Gaasterland) |
De grootste groep militairen werd ondergebracht Rijs.
Sommigen bij particulieren maar merendeel, 1.200 man, in de oude steenfabriek van Rijs. In
de ovens en turfhokken werd ruimte gemaakt voor de militairen die waren verenigd met hun
gezin. De vrijgezellen woonden in de voormalige droogschuren die waren dichtgetimmerd en
verbouwd tot barakken. In 1915 werden daar nog twee barakken bijgebouwd bestemd voor
gezinnen; in juli 1916 woonden 307 geïnterneerden bij hun gezin.
Ook werd een kleine school, een ziekenzaaltje met 24 bedden en een kantine gebouwd. Later
kwamen er hier nog vier barakken bij: twee van 75 meter en twee van 55 meter lang. Ook in
het dorp Sondel waren 600 soldaten gehuisvest bij particulieren. Daarnaast waren in
vrijwel alle andere dorpen in Gaasterland vluchtelingen te vinden o.a. in Harich en Balk
en in Oudemirdum waar 100 soldaten waren ondergebracht in een houten schuur. Voor de
Belgische officieren werd een aparte barak gebouwd; iedere officier betaalde per maand f
10,- huur. Naar schatting hebben er maximaal 3.000 personen gewoond in Kamp Gaasterland;
volgens een officiële telling op 1 januari 1916 verbleven er 15 officieren en 2190
minderen in Kamp Gaasterland.
|
|
Overzicht steenfabriek te Rijs (Kamp Gaasterland) |
Interneringskamp te Rijs (Kamp Gaasterland) |
De huisvesting en hygiënische omstandigheden waren in het
begin erg slecht. Tochtige barakken waren zo lek als een zeef, nat stro lag gewoon op de
grond, men had veel last van ongedierte en er was groot gebrek aan kleding en ondergoed
(veel soldaten beschikten slecht over de kleding die ze aanhadden). Overbevolking en
verveling leidden tot vechtpartijen en drankmisbruik. Na verloop van tijd werden
verbeteringen doorgevoerd.
Om de verveling te verdrijven werden kaats-, voetbal-, zwemwedstrijden en sportfeesten
georganiseerd. Ook op cultureel gebied werden activiteiten opgestart: er werden
muziekkorpsen, een mandolineclub en een toneelgezelschap opgericht. Vele Belgen verdreven
de tijd met de vervaardiging van huisvlijt (o.a. houtsnijwerk en sieraden) dat verkocht
werd aan de plaatselijke bevolking. Als vorm van bijverdienste wordt genoemd het
verzamelen van eikels die voor 2 tot 3 centen per kilogram werden verkocht aan opkopers
die ze weer doorverkochten aan Duitsland. Ook werden scholingsprogramma's opgezet.
Voor de kinderen van de Belgen werden scholen gesticht te Rijs en in het vrouwendorp
Boschkant. In de andere dorpen volgden de kinderen het onderwijs aan de Nederlandse
scholen. Voor volwassenen kwam er een werkschool te Rijs waar naast gewoon onderwijs ook
vakopleidingen werden aangeboden op het gebied van loodgieten, smidswerk en meubelmaken.
Na het behalen van een diploma kreeg men alle steun bij het vinden van werk.
Dit zoeken
naar werk geschiedde in overleg met de Nederlandse overheid omdat het niet de bedoeling
was dat Belgische geïnterneerden de Nederlanders van de arbeidsmarkt zouden verdringen.
Omdat zeer veel jonge mensen waren gemobiliseerd was er een groot gebrek aan
arbeidskrachten en zodoende zeer veel Belgische militairen werk vinden bijv als
bosarbeider of boerenarbeider. Ook werden zij vaak groepsgewijs onder militair toezicht
ingezet als z.g. interneringsgroep; meer dan 40% van alle geïnterneerden in Nederland was
op deze manier aan het einde van de oorlog ingeschakeld in het arbeidsproces.
|
|
Kapel voor geïnterneerden te Oudemirdum |
Kantine voor geïnterneerden in de steenfabriek van Rijs |
Vrouwenkamp Boschkant
Gelegen op het terrein nabij de straatweg Rijs - Oudemirdum
werd het vrouwenkamp Boschkant gebouwd. Het werd eind februari 1916 in gebruik genomen.
Het dorp werd gedeeltelijk aanbesteed, gedeeltelijk in eigen beheer gebouwd door
geïnterneerde vaklieden. De totale bouwkosten waren f 47.558,81. Het dorp bestond uit 5
barakken elk voor 20 gezinnen, 4 privaatgebouwen, een elektrische centrale, een
badinrichting met 6 douches en kuipbad met warmwatervoorziening, een naaischool, een
directiekeet, een winkel, een woning voor de directeur van de naaischool, een vierklassige
school en een tweetal driekamer-woningen.
Ook werd op het terrein door de Amerikaanse Quackerorganisatie The Society of Friends een
aantal woningen geplaatst en een gebouw voor het personeel. Zieken werden verpleegd in het
Belgische hospitaal bestaande uit twee gecombineerde woningen gebouwd in het Rijsterbosch.
Toezicht en administratie werden belangeloos uitgevoerd door majoor Höfer, de toenmalige
commandant van het Kamp Gaasterland. Mevrouw Höfer - geboren Baronesse van Heemstra had
de directie van de naaischool op zich genomen.
|
|
Vrouwendorp Boschkant |
Vrouwendorp Boschkant |
Kamp Gaasterland werd bewaakt door manschappen van de 2e
en 3e compagnie van het 1e Bataljon Landweer (in totaal 450 manschappen) onder leiding van
kolonel jhr. E.A. Tedema van Berkhout. Zij werden oorspronkelijk ingekwartierd bij
particulieren maar kregen later hun eigen onderkomens. Door de bruggen bij Sloten,
Woudsend, Galamadammen, Warns en Lemmer (Tacozijl) open te zetten werd er een soort eiland
gecreëerd waardoor vluchtpogingen werden bemoeilijkt. De bruggen werden permanent
bewaakt. Kamp Gaasterland was door zijn grote oppervlakte moeilijk te bewaken waardoor
vele Belgen in het begin kans zagen te ontsnappen. Het bewakingsregime werd verscherpt en
in 1915 werd een reglement ingevoerd waarbij het o.a. een avondklok werd ingesteld en
waarbij het de militairen was verboden vervoermiddelen te huren (hiertoe werden ook
schaatsen gerekend). Desondanks werden nog vele vluchtpogingen ondernomen.
In september 1916 werd de vraag gesteld of opheffing van
het Kamp niet tot bezuinigingen zou leiden. Dit bleek inderdaad het geval waardoor op 13
november werd besloten het Kamp als reserve-depot aan te houden en daar slechts een
interneringsgroep te laten voortbestaan. Op 6 en 12 december 1916 vertrokken er 906
geïnterneerden naar Kamp Harderwijk en 642 naar Kamp Amersfoort-Zeist. De bewaking werd
daarop verminderd tot 261 manschappen.
Geraadpleegde literatuur:
Interneringsdepot Gaasterland - Belgische vluchtelingen
1914-1918
Auteurs: H. Doeleman , H. Dijkstra en J. Oosterhof
(Uitgave MAR EN KLIP - De Brink 4 - 8567 ZN Oudemirdum)
J.Kooiman - De Nederlandsche strijdmacht en hare
mobilisatie 1914
Verslag van de werkzaamheden der Centrale
Commissie tot behartiging der naar Nederland
uitgeweken vluchtelingen
naar vluchtelingen pagina
|