naar Somme pagina  


De Slag aan de Somme - ooggetuigen 
over hun ervaringen op 1 juli 1916


Op 1 juli 1916 begon de Slag aan de Somme. Aan het einde van die dag waren er 57.470 man aan Britse verliezen: 19.240 doden, 35.493 gewonden, 2.152 vermisten en 585 krijgsgevangen. Veteranen uit de Eerste Wereldoorlog vertellen hier wat zij tijdens de Slag aan de Somme hebben meegemaakt.

De mannen van de New Army
De laatste uren voor de slag 
Zero Hour - De slag begint
Het verloop van de slag op 1 juli 1916
Duitse ooggetuigen

De mannen van de New Army
Ik werkte bij de gemeente en op een morgen ging ik naar mijn werk. We waren in die tijd de wegen van Windsor Park aan het repareren. Op weg naar mijn werk kwam ik een vriend tegen die zich bij het leger wilde aanmelden. In plaats van naar mijn werk te gaan ging ik terug naar huis, trok mijn beste kleren aan en ging ik naar het rekruteringsbureau in Reading. (Soldaat J.H. Harwood, 6th Royal Berks)

Ik probeerde mij aan te melden maar na twee uur wachten in een grote menigte werd ik door een dokter afgekeurd. Mijn borstomvang was maar 70 centimeter. Dus ging ik met de veerboot over de Tyne en probeerde het bij het rekruteringsbureau in North Shields. De dokter daar was heel gemakkelijk en kwam tot 90 centimeter. Ik ging naar huis om het mijn moeder te vertellen, maar die begon te huilen en zei dat ik nog maar een kind was. Ik was achttien. (Soldaat B. Richardson, Newcastle Commercials)

Ik was nog maar 15 en iedere keer dat ik probeerde mij aan te melden bij het leger, weigerden ze mij. Dus ging ik per trein naar Birmingham. Ik ging naar het rekruteringsbureau en zei dat ik 17 was. De sergeant vroeg me waarom ik niet iets ging eten. Misschien ben je iets ouder als je iets gegeten hebt. Ik zei dat ik geen geld had. Toen gaf hij me twee shilling. Toen ik weer ik terugkwam, deed hij net alsof hij me nog nooit had gezien. Ik zei dat ik 18 was en ik was erbij. (Soldaat A.E. Hollingshead, 2de Battalion Middlesex)

De laatste uren voor de slag
Ik was erg blij toen ik hoorde dat mijn bataljon werd ingezet bij de aanval. Ik dacht dat het de laatste slag van de oorlog zou zijn dus die wou ik niet missen. Ik herinner mij dat ik mijn moeder een brief schreef dat ik voor Bank Holiday in augustus weer thuis zou zijn. (Soldaat E.C. Stanley, 8ste Battalion Royal Warwicks)

Vlak voor de slag riep onze divisiecommandant een groep van ons, onderofficieren, bijeen en wees ons op het doel in de verte. Hij zei: ‘Ik ben bereid de hele 101ste Brigade op te offeren om dat doel daar te bereiken. (Korporaal 1ste klas A. Turner, Grimsby Chums) 

Toen gebeurde er iets waardoor we behoorlijk van de kook raakten. Vlak na zonsopgang kwam onze compagniescommandant op zijn rondgang bij ons langs en vertelde ons dat we om 7.30 uur zouden aanvallen. Tot dan toe hadden we gedacht dat de aanval vlak voor het aanbreken van de dag zou plaatsvinden, wat de normale tijd was voor dit soort acties. Maar 7.30 uur, dat was bijna op klaarlichte dag! (Soldaat A.V. Pearson, Leeds Pals) 

Een paar meter verderop klonk een schot: een kerel had zichzelf door zijn knie geschoten. De spanning was hem teveel geworden denk ik. Het was een vreselijk gezicht hem onder arrest op een brancard weggedragen te zien worden, met aan weerszijden een man met geveld bajonet. Ik vraag me vaak af wat er met hem gebeurd is. (Soldaat W.J. Semnescall, The Cambridge Battalion)

Mijn totale bepakking woog ongeveer 35 kilo en ik woog destijds zelf maar 51 kilo. (Soldaat E.G. Hall, 6th Battalion West Yorks) 

Mijn bepakking was haast bovenmenselijk zwaar. Toen we de loopgraven ingingen stond daar onze divisiegeneraal met enkele mensen van zijn staf. Hij moedigde ons aan met de woorden: ‘Succes mannen. Daar in de loopgraven is geen enkele Duitser meer te bekennen; we hebben ze allemaal naar de bliksem geschoten’. Daarna, denk ik, stapte hij in zijn auto om naar z’n hoofdkwartier te rijden, naar z'n wijntje en z'n trijntje, terwijl wij arme sloebers onderweg waren om voor de overwinning te vechten. (Soldaat A.V. Pearson, Leeds Pals)

Het gevoel van kameraadschap tussen ons leek groter te worden naarmate het gemeenschappelijk gevaar dichterbij kwam. Ik moet daarbij altijd denken aan de man die het dichtst naast mij marcheerde. Ik was toentertijd net 18 jaar; ik was in het leger gekomen onder de minimum leeftijd. Hij was een paar jaar ouder dan ik. Terwijl hij tegen me praatte bemerkte ik bij hem een soort tederheid, alsof hij mijn angst aanvoelde en hij mij en zichzelf wat moed in wilde spreken. ‘Wees niet bang Billy’, zei hij, ‘het komt wel goed’. Hij was als een moeder die haar bange kind wil geruststellen. (Soldaat W. Slater, 2de Battalion Bradford Pals)

Er kwamen petroleumblikken binnen, gevuld met hete koffie met een scheut rum. Omdat we in een met water volgestroomde loopgraaf stonden en ons koud en lamlendig voelden, kwam dit goed van pas en die petroleumsmaak kon niemand iets schelen. (Korporaal 1ste klas W. Disney, 5de Battalion Sherwood Forresters) 

Ze hadden de thee met rum aangelengd; die rum was werkelijk goed, dik stroperig spul. Ik heb maar één slokje gehad en wow, ik wilde mijzelf niet onbekwaam maken voor wat we moesten gaan doen. Sommige jongens dronken te veel en werden dronken. Twee van hen lagen volledig uitgeteld op de grond. Een sergeant-majoor schopte ze allebei om hen weer overeind te krijgen maar dat kreeg hij niet voor elkaar. (Soldaat W.J. Senescall, The Cambridge Battalion) 

Zero Hour 7.30 - De slag begint
We hadden geen idee hoe het er aan toe zou gaan, maar een paar meter bij onze loopgraaf vandaan werd onze sergeant door een mortiergranaat geraakt in zijn keel en daarna was zijn hoofd helemaal verdwenen. 
(Soldaat J. Devennie, Derry Volunteers)

Toen het kanonvuur wegviel, zag ik een infanterist bovenop de loopgraaf klimmen en het niemandsland inlopen, anderen wenkend hem te volgen. Terwijl hij dat deed gaf hij een trap tegen een voetbal; het was een goeie trap, de bal ging behoorlijk hoog en kwam een eind in de richting van de Duitse frontlijn. Dat scheen het signaal voor de aanval te zijn. (Soldaat L.S. Price, 8ste Battalion Royal Sussex )

Om een of andere reden leek er in eerste instantie niets te gebeuren. We liepen rustig aan alsof we in een park wandelden. Toen, opeens, zaten we midden in een regen van mitrailleurkogels en ik zag mannen rondtollen en op allerlei vreemde manieren neervallen als ze werden geraakt – het leek helemaal niet op de manier waarop acteurs dat doen in films. (Soldaat W. Slater, 2e Battalion Bradford Pals )

Toen ik dichter bij de Duitse loopgraven kwam zag ik, hoe een hele troep Duitse soldaten mannetje aan mannetje op de borstwering van hun loopgraaf naar ons stonden te zwaaien om naar hen toe te komen. (Soldaat L. Ramage, Glasgow Boys’ Brigade Battalion) 

Ik zat bij de eerste aanvalsgolf. Het eerste wat ik zag waren honderden niet ontplofte mortiergranaten. Ze zagen er uit als grote voetballen; ik dacht nog dat ze op sinaasappels leken, zo’n helder oranje-gele kleur hadden ze. Ze hadden het Duitse prikkeldraad moeten vernietigen, maar dat was nog bijna helemaal intact. Ik betwijfel of er ook maar één van was geëxplodeerd. (Soldaat G.S. Young, 6de Battalion North Staffs) 

Ik kon links en rechts van mij lange rijen mannen zien. Toen hoorde ik in de verte het getakketak van machinegeweren. Voordat ik tien meter verder was leken er nog maar een handvol mannen om mij heen; toen ik twintig meter verder was leek het wel of ik de enig overgeblevene was. Toen werd ik zelf geraakt. (Sergeant J. Galloway, 3de Battalion Tyneside Irish) 

Ik herinner me heel goed dat kolonel Ritson in de Britse frontlijn stond; de tranen stroomden over zijn wangen terwijl hij steeds maar schreeuwde: ‘mijn god, mijn jongens, mijn jongens’. Ik moest hem tegenhouden om er heen te gaan. Hij zou omgekomen zijn als hij dat had gedaan. (Korporaal 1ste klas S. Henderson, Newcastle Commercials) 

Ik kon zien dat onze voorste aanvalslinies met hun kilts verward waren geraakt in het prikkeldraad. En vastzittend in het prikkeldraad waren ze doorzeefd met kogels, afgeschoten als konijnen. (Soldaat J.S. Reid, 2de Battalion Seaforth Highlanders)

Ik rende door naar de volgende loopgraaf, sprong erin en zag een Duitse soldaat op de borstwering liggen. Met geveld bajonet kwam ik dichterbij maar toen ik zijn asgrauwe gezicht zag, wist ik dat hij dodelijk gewond was. De Duitser bracht zijn arm omhoog en hij salueerde waarachtig. Ik kende de Duitse taal niet maar die arme kerel bleef maar steeds twee woorden stamelen: ‘Wasser, Wasser’ en ‘Mutter, Mutter’. Opeens realiseerde ik mij dat hij water wou hebben. Het tweede woord kon ik niet verstaan. Tot op de dag van vandaag ben ik blij dat ik hem heb laten drinken van mijn kostbare water. (Soldaat G.R.S. Mayne, 11de Battalion Royal Fusiliers)

Het verloop van de slag op 1 juli 1916
We moesten al snel dekking zoeken om te ontsnappen aan het machinegeweervuur. Toen we daar lagen stak een kameraad naast mij zijn hoofd een beetje omhoog en vroeg me waar de vijandelijke linies waren. Dit waren zijn laatste woorden. Er klonk een geluid als een ‘plop’, er ging een huivering door hem heen en toen lag hij stil. De kogel had hem geraakt in zijn oog. Dat was het moment dat mijn gevoel van vertrouwen plaatsmaakte voor het besef dat ik hiernaartoe was gestuurd om te sterven. 
(Soldaat J.G. Crossley, 15de Battalion Durham Light Infantry)

Stel je voor: je loopt in een onweersbui over een pas omgeploegd veld onder onophoudelijk gebulder van kanonnen en exploderende granaten. Verdubbel dit alles en je krijgt enig idee van de hel waarin we ons bevonden. Daar boven op verloren we heel veel mannen. Ik zeg ‘mannen’ maar ik bedoel eigenlijk jongens, want we hadden een lichting schooljongens in ons bataljon. Het waren heel aardige jongens en ik vond het afschuwelijk dat ze moesten vechten tegen het goed getrainde Duitse Keizerlijke leger. (Soldaat E. Houston, Public Schools Battalion)

Ik vond een zwaar gewonde Duitser. Ik zag aan zijn gezicht dat hij gek werd van de dorst. Ik gaf hem te drinken hoewel dat tegen de orders was. Toen vond ik een van onze jongens; hij was heel zwaar gewond. Hij was in zijn hoofd geraakt en een van zijn benen was vrijwel weggeschoten. Hij smeekte me hem te doden maar ik kon het niet. (Korporaal 1ste klas J.A. Henderson, Belfast Young Citizens)

We zaten vol haat. Onze daden kwamen voort uit een enorme angst en de wil om te overleven. Sommige Duitsers kwamen uit hun loopgraven tevoorschijn, hun handen omhoog ter overgave; anderen renden terug naar hun reserveloopgraven. We moesten ze wel doden. Het was doden of gedood worden. Je was niet normaal. (Korporaal 1ste klas J.J. Cousins, 7de Battalion Bedfords)

Ik zag hoe onze troepen Duitse krijgsgevangenen moesten afvoeren: die kregen bevel om op de open grond naast de loopgraaf af te marcheren. Maar de Duitsers sprongen aldoor de loopgraaf in. Dit ergerde de wachten uiteindelijk zo dat ze een paar handgranaten tussen de Duitsers in gooiden en ze daarna lieten liggen. (Luitenant A.W. Lee, Hoofdkwartier 22ste Infanterie Brigade) 

Ik zag hoe een paar Duitsers uit een schuilplaats tevoorschijn komen om zich over te geven. Ze hielden foto’s van hun gezin omhoog en boden horloges en andere waardevolle zaken aan in een poging ons vriendelijk te stemmen, maar toen ze langs de trap naar boven kwamen schoot een soldaat, niet iemand van ons bataljon, ze in de maag met zijn Lewis-geweer. (Soldaat J.P. Harwood, 6de Battalion Royal Berkshires) 

Ik kreeg opdracht om in mijn eentje ongeveer zestig gevangenen naar het achterland te brengen. Toen ze daarheen liepen bedacht ik dat ze mij als groep gemakkelijk zouden kunnen overmeesteren. Ik was nog maar zestien. (Soldaat H.E. Bathurst, 8ste Battalion Devonshires).

Ik werd tweemaal geraakt in mijn been maar slaagde erin in een granaattrechter te komen. Daar lagen al vijf mannen van wie twee dood bleken. De anderen mankeerden niets, maar ze waren niet blij me te zien. Ze wilden ook geen plaats voor me maken, dus moest ik de hele dag tussen twee doden liggen. De andere mannen waren seiners van mijn eigen bataljon die ik op hun nummer zette wegens plichtsverzaking; met hen was niets aan de hand. Ik zei hen dat ik ze zou hebben neergeschoten als ik een geweer had gehad. Later die dag gingen ze terug naar de Brits loopgraven maar ze boden niet aan me mee te nemen. (Sergeant A. Ingall, 2de Battalion Lincolns)

Nadat onze aanval was afgeslagen lag ik op de grond in een ondiepe kuil; mijn zijtas stak er nog net bovenuit. Een Duitse sluipschutter heeft de hele dag op die zijtas geschoten; het ding was finaal kapotgeschoten. Elk schot miste op een haar na mijn hoofd. Later beschoten de Duitsers dat hele gebied en er was zoveel rook en smook dat mijn hele uniform kanariegeel was. (Korporaal D.E. Cattell, Sheffield City Battalion).

Nadat ik gewond was geraakt kwam ik terug in de loopgraaf en zag daar twee heel jonge soldaten. Ze zagen er doodsbang uit en waren te veel van streek geweest om met hun kameraden ten aanval te gaan. Vlak nadat ik bij hen weg was gegaan kwam ik twee MP’s [militaire politieagenten] tegen met pistolen in de hand, die wilden weten waar ik heen ging. Ik liet ze mijn wond zien en ze lieten me door. Ik was nog maar een paar meter verder toen ik twee pistoolschoten hoorde. Ik weet zeker dat die twee arme jongens zijn geëxecuteerd wegens lafheid. (Soldaat Kirkhem, 5de Battalion Manchester Pals)

Gewonden stroomden binnen, te voet, op draagbaren, karren, op allerlei manieren werden ze binnengebracht. Ze werden verzorgd en op de grond gelegd, wachtend op evacuatie. Al snel was de hele kerk volgepakt en we kregen opdracht elk voertuig aan te houden om gewonden naar het achterland te brengen. Ik stopte zelfs gewonden in een auto van de generale staf. De mensen van wie werd verwacht dat ze het niet zouden overleven werden aan de kant gelegd en aan hun lot overgelaten. Het was vreselijk moeilijk hun geschreeuw om hulp te negeren, maar we moesten ons volledig richten op degenen die wel zouden kunnen overleven. We werkten drie dagen en nachten achter elkaar door. Het was de bloedigste veldslag die ik ooit heb meegemaakt. (Soldaat H. Streets, 58ste Veld Ambulance).

Ik sprong in granaattrechters waarin al mannen lagen, maar toen ik probeerde ze over te halen met me mee te gaan, bleken ze allemaal dood te zijn. Soms lagen er wel acht of negen in zo’n trechter. (Soldaat A. Fretwell, Sheffield City Battalion)

Duitse ooggetuigen
We waren geharde, ervaren soldaten. Het was niet eerlijk deze jonge soldaten tegen ons in te zetten. Sommige van hen waren nog maar schoolkinderen en wij hadden medelijden met hen. (Korporaal Hugo van Egeren, 55ste Reserve Regiment)

We waren heel verbaasd hen zo te zien lopen; dat hadden we nog nooit eerder gezien. Ik zag ze overal; het waren er honderden. Hun officieren liepen voorop. Ik bekeek een van hen: hij liep daar rustig, met een wandelstok. Toen we begonnen te schieten hoefden we alleen maar te laden en opnieuw laden. Ze vielen echt met honderden tegelijk. Je hoefde niet aan te leggen; je hoefde alleen maar te vuren. Als ze ons hadden bestormd, hadden ze ons volledig onder de voet gelopen. (Musketier Karl Blenk, 169de Regiment)


Bovenstaande ooggetuigenverslagen zijn ontleend aan het boek van Martin Middlebrook – The First Day on the Somme - 1 July 1916. Van dit boek verschijnt in het najaar van 2005 een Nederlandse vertaling bij uitgeverij Aspect. 

Arjan Alkema, Erik Bos, Erik Botter, Mark Drenth, Keoma Gelderloos, Jantina Krabben, Thijs-Jakob Meinders, Jannes Overweg en Robbert Weijenberg, studenten van projectgroep BEV1M2 van de Hanzehogeschool te Groningen, hebben geheel belangeloos het vertaalwerk voor hun rekening genomen. 

Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk - Menno Wielinga 

  naar Somme pagina

 

 























eXTReMe Tracker