De
Duitse plannen
Frankrijk in enkele weken verslaan om daarna de Russen aan
te pakken. Deze grondgedachte van het Von Schlieffenplan
ging uit van een zodanig trage Russische mobilisatie dat die
juist genoeg respijt zou bieden om de Fransen een snelle
nederlaag te bezorgen.
In 1905 kwam Alfred von Schlieffen (1833-1913), chef
van de generale staf sinds 1891, met zijn plan: een
monsterachtige zwaai van zijn rechtervleugel door België,
schampend langs de Kanaalkust en die dan westelijk van
Parijs moest afdraaien om daarna de Franse legers in de rug
de genadeslag toe te brengen.
Om de verwachte Franse opmars op te vangen zou de
Duitse linkervleugel slechts beschikken over het VIe en VIIe leger
met aanzienlijk minder troepen dan de stormram van het
Duitse Ie en
IIe leger aan de rechterzijde. Alles hing af van de sterkte
en snelheid van deze rechtervleugel. Volgens de overlevering
drong Von Schlieffen zelfs op zijn sterfbed nog aan op een
zo sterk mogelijke rechterflank van de Duitse troepenmacht
die tegen Frankrijk op zou trekken.
In 1906 werd Von Schlieffen opgevolgd door generaal
Helmuth von
Moltke (1848-1916). Deze was de voormalige ondergeschikte van Von
Schlieffen. Hij was een twijfelaar,
een gevoelig mens, een goed
organisator, maar beschikte niet over de briljante geest
van Von Schlieffen.
|
|
Alfred
von Schlieffen (1833-1913) |
Helmuth von
Moltke (1848-1916) |
Eén van de belangrijkste wijzigingen die Von
Moltke in het
oorspronkelijke plan aanbracht, was van cruciaal belang voor
het verloop van de gehele veldtocht: de versterking van de
linkervleugel ten koste van het Duitse
Ie en IIe leger.
Von Moltke hinkte bij deze aanpassing op twee gedachten:
enerzijds vreesde hij dat zijn linkervleugel te zwak zou
blijken voor een Franse doorbraak in de Rijnvlakte. Hij
droomde echter ook van een militaire klassieker, de
zogenaamde dubbele omvatting van de legers van zijn
tegenstander.
Zijn opdracht aan de linkervleugel was dan ook niet slechts
het vertragen van de Franse opmars zoals Von Schlieffen had
beoogd, maar om daarbij tevens zo min mogelijk terrein prijs
te geven en direct na de eerste Franse aanval het initiatief
over te nemen.
De Franse plannen
De kern van de Franse strategie was gebaseerd op de aanval,
en niets dan de aanval – het élan vital – waarbij het
uitgangspunt was dat de Franse soldaat uitsluitend getraind
en toegerust was voor het offensief.
Bovendien koesterde men, dit in tegenstelling tot hun Duitse
tegenstanders, een bijzondere minachting voor de
reservetroepen die uitsluitend geschikt werden geacht voor
taken in het achterland of in de forten.
Het Franse officierskorps kon zich niet voorstellen dat de
offensieve doctrine anders dan door actieve troepen gestalte
kon worden gegeven. De ontdekking, dat de Duitsers hun
actieve korpsen direct door reservekorpsen lieten steunen
kwam dan ook als een bijzonder onaangename verrassing.
Vastberadenheid, de tegenstander breken, moed, volhouden.
Het Franse Plan 17 was gebouwd rond deze militaire
tradities. In tegenstelling tot het minutieus uitgewerkte en
uiterst gedetailleerde Von Schlieffenplan was het Franse
Plan 17 meer een verzameling van richtlijnen voor de –
uiteraard aanvallende – troepen.
De algemene gedachte was een offensief op twee aanvalsassen:
▬ Links van Metz, gericht naar het noorden c.q. noordoosten
door Luxemburg
en de Ardennen.
▬ Rechts van Metz, een aanval in het hart van de Duitse
opstelling, met als
algemene richting Mainz en…Berlijn. Een
secundaire aanval in de Elzas zou
de Fransen een
bruggenhoofd over de Rijn moeten verschaffen.
|
Joseph Joffre (1851 - 1931) |
De Franse generale staf was zich wel degelijk bewust van de
dreiging die van de Duitse rechtervleugel uitging. Het Plan
17 was dus met de nodige soepelheid opgesteld en kon worden
aangepast aan de vijandelijke bewegingen, ofschoon velen bij
de staf niet konden geloven dat de Duitsers in staat waren
tot een omsingelende manoeuvre van een omvang zoals Von
Schlieffen voor ogen stond.
Men dacht zelfs aan de mogelijkheid van misleiding en dat
het werkelijke zwaartepunt van het Duitse offensief tóch in
Lotharingen zou liggen. De Trouée-de-Charmes vormde daartoe
een opzettelijk opengelaten gat in de verdediging tussen
Epinal en Toul teneinde de Duitsers in een fuik te kunnen
lokken. Door alle onzekerheden bleek Plan 17 echter niet
gespeend van halfslachtigheid.
De voorstanders van een meer defensieve strategie vonden
hiervoor evenwel geen gehoor bij de generale staf. Generaal
de Castelnau, destijds de tweede man naast Joffre stond het
idee van een snelle en sterke Duitse opmars door België
zelfs wel aan. Dit zou immers betekenen dat het Duitse
centrum en de linkerflank verzwakt werden en daardoor een
des te gemakkelijker prooi zouden vormen voor het Franse
offensief.
Slagorde van de strijdkrachten
|
Het Duitse VIe leger (Kronprinz Rupprecht)
|
|
Ie Beierse legerkorps
|
1e en 2e Beierse infanteriedivisies |
|
IIe Beierse legerkorps
|
3e en
4e Beierse infanteriedivisies |
|
IIIe Beierse legerkorps
|
5e en
6e Beierse infanteriedivisies |
|
XXIe legerkorps
|
31e en
42e infanteriedivisies |
|
Ie Beierse
reservekorps:
1e en 5e Beierse reservedivisies,
5e Beierse gem. landwehrbrigade,
Beierse landwehrdivisie, 4e
ersatzdivisie, 8e ersatzdivisie,
10e ersatzdivisie |
|
|
Het Duitse VIIe leger (generaal von Heeringen) |
|
XIVe legerkorps
|
28e en
29e infanteriedivisies |
|
XVe legerkorps
|
30e en
39e infanteriedivisies |
|
XIVe reservekorps
|
26e en
28e reservedivisies |
|
30e reservedivisie
1e Beierse gem. Landwehrbrigade
2e Beierse gem. Landwehrbrigade
55e gem. Landwehrbrigade
60e gem. Landwehrbrigade
Beierse ersatzdivisie
Garde ersatzdivisie
19e ersatzdivisie
55e gem. ersatzbrigade |
|
Het Franse Ie leger (generaal Dubail) |
|
7e legerkorps:
14e en 41e divisies infanterie, 8e divisie cavalerie |
|
8e legerkorps:
15e en 16e divisies infanterie, 6e divisie
cavalerie |
|
13e legerkorps
|
25e en 26e divisies
infanterie |
|
14e legerkorps
|
27e en 28e divisies
infanterie |
|
21e legerkorps
|
13e en 43e divisies
infanterie |
|
Corps d’Armée Provisoire
|
division Vassart en
division Barbot |
|
Groupement des Vosges:
41e div. inf. (voorheen
bij 7e legerkorps),
58e divisies infanterie |
|
legerplaats Epinal
|
(71e divisie infanterie) |
|
legerplaats Belfort
|
(57e divisie infanterie) |
|
Groupement Sud
|
(66e divisie infanterie) |
|
|
Het Franse IIe leger (generaal de Castelnau) |
|
16e legerkorps
|
31e, 32e en 74e divisies
infanterie |
|
20e
legerkorps |
11e, 39e en 70e divisies
infanterie |
|
2e groupe divisions
de reserve:
59e, 64e en 68e divisies
infanterie, 2e cavaleriedivisie |
|
legerplaats Toul |
73e divisie infanterie |
Eind juli 1914 steunde de Franse verdediging in eerste
instantie op een onafhankelijke dekkingsstrijdmacht
bestaande uit, van noord naar zuid, het 20e, 21e en 7e
legerkorps. De beide laatstgenoemde korpsen zouden zich
teweer moeten stellen op de beboste hoogten van de Vogezen.
Het 21e korps in de Vogezen en het 7e korps vóór Belfort
vonden de Duitse XIVe en XVe legerkorpsen tegenover zich.
Tot grote ergernis van Joffre werden op 31 juli de Franse
troepen tien kilometer van de grens teruggetrokken. Deze
maatregel was genomen op voorstel van premier René Viviani
en diende om iedere schijn van agressie te vermijden. De
Fransen wilden tot elke prijs voorkomen dat zij in de ogen
van de op dat moment nog hevig weifelende Engelsen als
agressors zouden worden afgeschilderd en op deze manier kon
een eventueel schietgrage patrouille geen roet in het eten
gooien…
Aan Duitse kant werd de Rijnvlakte verdedigd door de forten
van Istein, Neu-Breisach, Molsheim, Feste Kaiser Wilhelm II,
en Straatsburg.
|
De Franse
dekkingsoperatie in de Vogezen 7 – 20 augustus 1914.
Bron: Guide Michelin |
De Franse offensieven in de Vogezen
Op 3 augustus 1914 verklaarde Duitsland de oorlog aan
Frankrijk. Het Franse opperbevel had de bedoeling om, zodra
de concentratie van eenheden in het Ie en IIe leger zou
zijn voltooid, het offensief in Lotharingen te openen in de
richting van Sarrebourg en Morhange.
Op de rechterflank van dit groots opgezette offensief moest
een stevige buffer gevormd worden middels de inname van de
kam en de cols van de Vogezen en door middel van een snelle
uitval naar de Rijn in de Haute-Alsace en de regio van
Belfort.
Op 7 augustus werd hier inderdaad de aanval ingezet met
lichte strijdkrachten van het 7e legerkorps – de
concentratie van troepen was immers nog niet afgerond – en
op 8 augustus werd zonder veel tegenstand en onder groot
enthousiasme van de bevolking Mulhouse bereikt.
De euforie bleek van korte duur: een Duitse tegenaanval door
eenheden van het XIVe en XVe legerkorps in de nacht van 9 op
10 augustus dreef de nog zwakke Franse strijdmacht tot
achter hun uitgangsstellingen terug. Deze ontwikkelingen, te
wijten aan de voorbarige Franse voorkeur voor offensieve
acties, betekenden een groot risico voor de rest van het
Franse Ie leger.
|
Frans optimisme
bij de opmars in de Elzas.
Bron: La Bataille des frontières, J-P Claudel |
Op 12 augustus zou de complete concentratie van Franse
troepen voltooid zijn en het offensief in Lotharingen had
absoluut een stevige schouder in de Vogezen nodig. De
operatie in de Haute-Alsace werd dus opnieuw opgepakt door
een nieuw gevormde strijdmacht, l’Armée d’Alsace, onder
generaal Pau.
Deze keer ging het er niet alleen om het verloren gegane
gebied terug te winnen, maar ook om zoveel mogelijk Duitse
troepen in de Elzas te binden en uiteindelijk de Rijn te
bereiken.
Op 14 augustus werd Thann bezet en op 19 augustus werd,
andermaal, Mulhouse ingenomen. Onheilsberichten uit België
en Lotharingen vanaf 23 augustus noopten l’Armée d’Alsace
echter verdere grootscheepse acties af te blazen. Diverse
eenheden vertrokken naar het noorden en de overblijvende
troepen trokken zich terug op de Vogezenkam en in stellingen
bij Belfort.
De Duitsers van de cols verjaagd
Tegelijkertijd met de operatie in de Haute-Alsace begonnen
eenheden van het Franse 21e en 14e legerkorps met het
innemen van de cols van de Vogezen en het massief van de
Donon, de hoogste top in de noordelijke Vogezen.
Tussen 4 en 7 augustus werden de Col de Bussang en de Col de
la Schlucht zonder al te veel tegenstand bezet maar de cols
in het noorden veroorzaakten problemen. De westelijke
hellingen zijn steil en de kammen smal en zwaar bebost
hetgeen een aanvaller in een moeilijke positie brengt.
|
Afbeelding van de Col de la Schlucht 1914.
Bron: la Bataille des frontières |
Desondanks veroverde het 21e legerkorps op
7 augustus de
Col du Bonhomme en de Col de Sainte Marie op de Duitsers en
op 11 augustus volgde Provenchères, op 12 augustus Saales en
op 14 augustus de Donon. Chasseurs van het 21e bataljon
veroverden de top op enkele Duitse cavaleristen.
Tezelfdertijd nam het 10e bataljon Chasseurs à Pied Saint
Blaise in waarbij, tijdens een vinnig gevecht, het eerste
Duitse vaandel, dat van het 132e infanterieregiment, werd
veroverd. In 1914 vormde een dergelijk wapenfeit, in
navolging van de negentiende eeuwse veldslagen, nog altijd
een bijzondere gebeurtenis.
Op de vijftiende werd de inname van het massief van de Donon
door de 13e divisie infanterie voltooid. De 43e divisie
rukte naar het noordwesten op in de richting van Saint
Quirin waarmee zij daadwerkelijke ondersteuning kon bieden
aan de rechterflank van het Franse offensief in Lotharingen.
|
Het 10e BCP
verovert het vaandel van het Duitse
132e infanterieregiment.
Bron: La Chipotte 1914 |
De Franse successen in deze streek volgden elkaar nu snel
op: in de vallei van de Bruche, bij de Col de Sainte-Marie,
werden onderdelen van het 21e legerkorps afgelost door de
divisies van het 14e korps zodat de eerstgenoemde
strijdmacht zich meer naar het noordwesten kon verplaatsen.
Urbeis werd bezet en op de veertiende bereikten de Fransen,
na hevige gevechten, Sainte-Marie-aux-Mines.
Meer naar het zuiden daalde een gemengde troepenmacht
bestaande uit het roemruchte 152e Régiment d’Infanterie, Les
Diables Rouges, tezamen met de bataljons alpenjagers,
Chasseurs Alpins van generaal Bataille, af in de valleien
van de Weiss, de Fecht en de Lauch. Zij namen Guebwiller en
Munster in en rukten verder op in de laagvlakte van de
Elzas.
Enkele patrouilles bereikten zelfs Colmar. Op 16 augustus
werden Schirmeck en Villé bezet waarbij zwaar materieel op
de Duitsers werd buitgemaakt. Tot dan boekten de verspreide
Duitse tegenaanvallen nog geen doorslaggevende resultaten.
In de streek rond Raon-l‘Etape, de vallei van Celles en Ban
de Sapt vond het Franse 21e legerkorps de verwaande
Pruisische generaal von Deimling en zijn XVe legerkorps
tegenover zich. De Franse 13e divisie zou op de Badense 28e
reservedivisie stoten. Deze divisie van generaal von Pawel
zou zich in de vallei van Celles negatief onderscheiden
vanwege de brute executies van o.a. de burgemeester en de
pastoor van Celles.
Bij het ochtendgloren van 31 juli marcheerde het 21e
bataljon Chasseurs à Pied door de poorten van de kazerne van
Raon. Historicus Louis Madelin zag hen passeren:
|
...'De
31e juli brak de dag op magnifieke wijze aan. In de
serene vallei, gekoesterd in het eerste
ochtendlicht, klonk een lied op; het Sidi-Brahim.
Commandant Rauch, rechtop in het zadel, zong uit
volle borst mee.
De vaandels wapperden in de ochtendbries, de hoorns
en tamboers begeleidden het inspirerende lied. Het
21e Chasseurs marcheerde naar de blauwe heuvels van
de Vogezen, elastisch en ritmisch en lang nadat zij
gepasseerd waren hoorde men nog dit mooie
Sidi-Brahim, echoënd door de vallei en herinnerend
aan heroïsche daden. In het dorp schaarde ieders hart zich
achter deze jongens, die naar hun glorie en hun dood
marcheerden’. |
Opstelling van de troepen in de Noordelijke Vogezen
in augustus 1914
|
Het Franse 21e legerkorps |
|
43e divisie infanterie (generaal Lanquetot)
|
|
149e regiment infanterie |
|
158e regiment infanterie |
|
1e, 3e, 10e en 31e BCP (=
bataillon Chasseurs à Pied) |
|
13e divisie infanterie (gen.
Bourderat - per 31 aug.
gen. Baquet) |
|
25e brigade (generaal
Barbade)
17e regiment infanterie en het 17e,
20e en 21e BCP |
|
26e brigade (kolonel
Hamon)
21e regiment infanterie, 109e
regiment infanterie |
|
Het Duitse XVe legerkorps (generaal von Deimling) |
|
30e infanteriedivisie (generaal von Eben) |
|
60e infanteriebrigade (99e en 143e infanterieregiment) |
|
85e infanteriebrigade (105e en 136e infanterieregiment) |
|
3e
Jägerregiment zu
Pferd |
|
39e infanteriedivisie (generaal von Watter) |
|
61e infanteriebrigade:
126e en 132e infanterieregiment, 8e
jägerbataljon |
|
82e infanteriebrigade:
171e en 172e infanterieregiment, 14e
jägerbataljon |
|
14e dragonerregiment |
|
28e
reservedivisie
generaal von Pawel, afkomstig van XIVe
reservekorps |
|
55e reserve infanteriebrigade:
40e en 109e
reserve infanterieregiment, 8e reserve
jägerbataljon |
|
56e reserve infanteriebrigade:
110e en 111e
reserve infanterieregim., 14e reserve
jägerbataljon |
|
8e reserve dragonerregiment |
De vallei van de Bruche
In de dagen na de verovering van de Donon ontving de Franse
43e divisie infanterie, minus de bataljons Chasseurs, de
order om de Vogezen te verlaten en zich in de richting van
Sarrebourg te begeven. Een wat onbegrijpelijke order
aangezien juist deze divisie zo goed bekend was met het
gebied in de Vogezen.
Zij werd vervangen door de 13e divisie infanterie van
generaal Bourderat. Het doel van de divisie was om door
middel van een snelle opmars door de Vallée-de-la-Bruche de
Duitsers in verwarring te brengen en hun troepen te binden.
Deze opmars zou echter in Frankrijk het gerucht voortbrengen
dat het sterke Duitse fort van Molsheim, de Feste Kaiser
Wilhelm II, zou zijn gevallen!
Op 18 augustus trok de 26e brigade behoedzaam op langs de
rivier de Bruche, bezette Wisches en zette voelhorens uit
naar Urmatt. In de avond verdreven Duitse versterkingen de
brigade echter alweer uit Wisches en op de rechteroever
ontstond een levendig en langdurig gevecht.
De opmars van de 25e brigade, met als speerpunt het 17e
regiment infanterie, werd bij Grendelbruch gestuit door de
Duitsers. Vanaf de nabije heuvel 748 werden de Fransen door
het Duitse geschut bestookt en niet lang daarna moest het
regiment zich met zware verliezen terugtrekken.
|
Le Donon. Bron: la Bataille des frontières |
Steun van het 21e en 109e regiment mocht hier niet meer
baten; de gevechten sleepten zich in de vallei voort en na
een hevig straatgevecht in Hersbach waren de Fransen
gedwongen zich verder terug te trekken. Kolonel Aubry van
het 109e raakte dodelijk gewond in een heldhaftige
tegenaanval waarmee de Fransen hardnekkig uit een dreigende
omsingeling probeerden te geraken.
Nadat de ondersteunende artilleristen ternauwernood aan de
Duitsers waren ontsnapt beval de kolonel Hamon de terugtocht
van de brigade. Het 109e regiment werd naar zijn bivak bij
de Donon gedirigeerd en het 21e trok zich, ten zuiden van de
Donon, terug achter de Col de Prayé. Schirmeck werd
opgegeven en de voorposten teruggebracht tot Grandfontaine.
|
Het Franse 75 mm
veldgeschut.
|
Ook in dit gebied werd de kwetsbaarheid van de Franse
uitrusting en tactiek al blootgelegd. De 75 mm voldeed prima
als veldgeschut maar was dan ook tegelijkertijd praktisch
het zwaarste geschut waarover de Fransen beschikten. De
Franse infanterietactiek was zozeer op de aanval gericht,
met als enige ingrediënt het obligate élan, dat deze gedoemd
was te worden gepareerd door de Duitse zware artillerie en
mitrailleurs.
De Slag bij Sarrebourg en Morhange
Verder naar het noorden werd de Franse opmars in de vlakte
van Lotharingen bekroond door de inname door het 8e
legerkorps van Sarrebourg. Op 19 augustus trokken de Fransen
verder maar de volgende dag stuitten zij op goed
voorbereide, Duitse stellingen en een formidabele
hoeveelheid artillerie.
Om 11.00 uur lanceerden de Duitsers hun tegenaanval. Na uren
van bloedige gevechten moesten de Fransen zich terugtrekken.
Sarrebourg werd opgegeven maar de inwoners hoorden, tijdens
hun terugtocht, de trompetten van het langstrekkende 95e
regiment door de straten galmen. Zij bliezen de ‘Marche
Lorraine...’
Hiermee was de situatie voor het Franse Ie leger zeker nog
niet dramatisch; de eerder naar dit gebied overgebrachte 43e
divisie infanterie zorgde zelfs voor een dagsucces door de
Duitsers van de Col de Saint-Léon te vegen. Generaal Dubail
werd hierdoor gesterkt in zijn voornemen om de volgende dag
het offensief weer op te pakken.
Op zijn linkerflank had het IIe leger van de Castelnau
echter een zware afstraffing moeten ondergaan. De Duitsers
hadden de Fransen, overeenkomstig het Von Schlieffenplan
geleidelijk de Lotharingse vlakte ingelokt om hen te binden
en af te leiden van de grote zwaai van de rechtervleugel.
|
Franse infanterie, augustus 1914 |
Het opperbevel, met een weifelende von Moltke, stond echter
niet sterk genoeg in zijn schoenen om de onstuimige
kroonprins Rupprecht met zijn VIe leger van offensieve
aspiraties af te houden. Rupprecht had aan zijn front
voldoende mogelijkheden ontdekt om de Fransen een bloedneus
te bezorgen en hij bestookte het Oberste Heeresleitung
(OHL) dan ook dagelijks met verzoeken om te mogen aanvallen.
De nagedachtenis van Von Schlieffen werd terzijde geschoven
toen bleek dat ook het OHL gevoelig was voor de
verleidelijke gedachte van de dubbele omsingeling. Rupprecht
kreeg zijn zin, liet zijn troepen aanvallen en verpletterde
in een reeks gevechten de Fransen bij Morhange. Toen de
Castelnau geen reserves meer in de strijd kon werpen en
bovendien vanuit Metz in zijn linkerflank werd aangevallen
brak hij het gevecht af en beval de terugtocht op de Grand
Couronné, vóór Nancy.
Hiermee viel het Franse Plan 17 in duigen. Door de
terugtrekkende beweging van het IIe leger moest ook Dubail
zijn linkerflank laten terugvallen, iets wat het wederzijdse
respect tussen beide generaals niet bevorderde.
In eerste instantie handhaafde het Ie leger zijn posities
van Sarrebourg tot aan de Donon maar, vroeg in de ochtend
van 21 augustus kwam van het Grand Quartier Général (GQG) de
order om één lijn te trekken met de rechterflank van het IIe
leger.
De Donon en de Vallée de la Plaine
Meer naar het zuidoosten, in het bergachtige gebied van de
Donon voerden de Fransen hun eigen strijd tegen de
oprukkende Duitsers. De 28e reservedivisie van generaal von
Pawel stootte bij de beide bergtoppen van de Donon op de
Chasseurs van de 25e brigade. Op de hellingen ontspon zich
een hevig gevecht en enkele Franse charges brachten de
Duitsers aan het wankelen.
Het nieuws van de nederlaag bij Morhange en Sarrebourg
betekende echter ook dat de Donon opgegeven moest worden. Op
de avond van de 21e augustus trokken de Fransen geordend
terug door de Vallée-de-la-Plaine.
Op 22 augustus deed een zeldzaam incident de Franse harten
opleven. De Territoriale troepen van het 62e regiment die
het station van Badonviller bewaakten hoorden in de vroege
ochtend het gedempte geluid van motoren. Weldra doemde uit
de ochtendnevel een Duits luchtschip op en het leek alsof de
bemanning ervan de controle over het gevaarte aan het
verliezen was. Eén van de motoren liep niet goed en de
zeppelin verloor hoogte.
|
Zeppelin LZ8 bij Côte des Colins.
Bron: La
Chapelotte 1914-1918 |
Sergeant Fricaudet gaf bevel het vuur te openen en de 63
geweerschutters van zijn detachement barstten los in de
ochtendstilte. Duizenden kogels werden afgevuurd en het
duurde niet lang of een eenzaam stuk 75 mm veldgeschut
voegde zich bij de barrage. De zeppelin werd voortdurend
getroffen; opeens richtte de reus zich rechtstandig op,
zakte langzaam weg en kwam zwaar neer in het bos.
De LZ8 was neergekomen op de Place des Charbons, bij de Côte
des Collins, iets ten oosten van de Col de la Chapelotte. De
hele dag krioelde de omgeving van souvenirjagende soldaten
en bewoners van de omliggende dorpen. Eén van de propellers
werd naar Nancy gestuurd, waar hij werd tentoongesteld in
het Musée Lorraine. Uiteindelijk blies een geniedetachement de zeppelin op. De
bemanning wist in de uitgestrekte bossen te ontkomen.
Celles en Allarmont zouden later echter
zwaar boeten voor de
plundering van het luchtschip. Nadat de Duitsers het gebied
hadden bezet kregen beide gemeenten een oorlogsschatting
opgelegd. Deze hield in dat, per gemeente, 14.000 francs
dienden te worden opgebracht. Burgemeester Cartier–Bresson
van het armlastige Celles stelde de Duitsers voor om, in
plaats van de geldsom, hout uit de omliggende bossen te
leveren. Dit hout zou dan door de bevolking naar het station
van Schirmeck moeten worden gebracht. Uiteindelijk werd een
collecte gehouden welke de 14.000 francs alsnog opleverde.
Voorlopig werden de bossen dus gespaard.
Op 22 augustus, tijdens de Franse terugtocht door de
Vallée-de-la-Plaine voerde het 20e bataljon Chasseurs bij
Vexaincourt een fel achterhoedegevecht met de behoedzaam
achtervolgende Duitse voorhoede. Acht dagen na de
schermutseling vond een Franse houthakker een nog in leven
zijnde Chasseur met kogels in de buik. Tussen de
gesneuvelden had de man op zijn dood liggen te wachten. Hij
werd aan de Duitsers overgedragen maar enkele weken later
weer bevrijd toen Franse troepen de vallei opnieuw
binnentrokken.
Intussen braken er in de vallei zware gevechten uit. Kolonel
Hamon bracht bij de noordelijke toegangswegen van Celles
zijn 21e regiment in de strijd waardoor de Duitsers met
gevoelige verliezen worden teruggeslagen.
Een Duitse Jäger vertelt in de Frankfurter Zeitung van
18 september 1914 zijn verhaal over de gevechten bij
Celles:
|
....‘24 augustus, een zwaar gevecht bij Celles. De
strijd begon om zes uur in de ochtend. Wij moesten een stuk
open terrein oversteken, waarbij de Fransen ons van drie
kanten beschoten. We rukten in golven op. De granaten vielen
tussen ons in en sloegen grote gaten in onze gelederen. Een
kameraad vlak naast me werd het hoofd afgeblazen. Ik werd
omvergeworpen door de luchtdruk en mocht van geluk spreken
dat ik alle ledematen nog bezat. Wij trokken ons terug in
een door de Fransen aangelegde loopgraaf. Onmogelijk ons te
verplaatsen; het vijandelijke vuur was te sterk. Wij bleven
daar gedurende twee uur. Tegen de middag konden we Celles
binnentrekken’.... |
Het Von Schlieffenplan terzijde geschoven
Voorlopig moesten de Fransen zich tevredenstellen met het
dwarszitten van de vijand. Het GQG gaf orders de vallei te
ontruimen en terug te vallen op een nieuwe linie aan de
Mortagne. De rechtervleugel van het IIe leger lag immers al
ver achterwaarts, bij de Moezel en Bayon. Het Ie leger bleef
dus niets anders over dan zich te schikken naar de
bewegingen van zijn buren.
Enige dagen later tekende zich een merkwaardige vorm in de
opstellingen van de beide tegenstanders af. Het geheel gaf
een reusachtige driehoek te zien waarvan de linkerzijde werd
gevormd door de Castelnau’s IIe leger vóór Nancy en de
rechterzijde haaks hierop door het Ie leger van Dubail,
langs de Meurthe, Raon-l’Étape en Ban de Sapt.
Het tot op dat moment nog altijd weifelende OHL liet, onder
druk van kroonprins Rupprecht, uiteindelijk de teugels
vieren en gaf het bevel om de aanval over de Moezel in de
richting van Epinal voort te zetten. Dit alles geheel tegen
de regels van het Von Schlieffenplan in!
Volgens de oorspronkelijke plannen dienden het VIe en VIIe
leger de Franse offensieven op te vangen en daarna het front
te stabiliseren. De vrijkomende troepen zouden dan de
rechtervleugel nog eens extra kunnen versterken.
Gezien de ontwikkelingen bij Morhange en Sarrebourg diende
zich nu evenwel, tot hun eigen verbazing, een nieuwe kans
voor de Duitsers aan. Wellicht zou het mogelijk zijn om toch
redelijk eenvoudig de Franse fortenlinie van Toul en Epinal
te doorbreken en een grote omsingeling tot stand te brengen.
Op 23 augustus viel Rupprecht aan. Het Franse opperbevel zag
op de kaarten de Duitse wig verschijnen en verscheidene
officieren werden geïnspireerd tot een nieuw denkbeeld: het
Ie en IIe leger zouden de kaken vormen van een grote
leeuwenmuil waarin de Duitsers hun hoofd zouden steken.
|
Duitse troepen in de Vogezen, augustus 1914 |
Ook werd de Castelnau met de spreekwoordelijke hamer en
Dubail met het aambeeld vergeleken. Niets wijst er echter op
dat deze opstelling opzettelijk door het GQG was uitgedacht.
Het centrum van de Castelnau’s IIe leger was eenvoudigweg
verder teruggevallen dan de flanken en de driehoek kreeg
vorm op het moment dat de order om de terugtocht te staken
en slag te leveren de troepen bereikte.
De Fransen slaan terug
Terwijl ook Rupprecht berichten ontving over een dreigende
uitputting van zijn troepen vielen de Fransen aan. Op 25
augustus namen het Ie en IIe leger het initiatief over,
sloten het Trouée-de-Charmes af en sloegen de Duitsers bij
Rozelieures, in de punt van de wig, terug naar het noorden.
Langs het hele front namen de Franse troepen, ondanks de
vermoeidheid en de ervaringen van de afgelopen weken de
wapens op.
Soldaat Ruthard van het 26e regiment lag op deze 25e
augustus onder Duits mitrailleurvuur in dekking in een veld
bij Vitrimont:
|
‘Plotseling klonk een
kreet, voorwaarts, zij die nog over zijn van het
26e! Het restant van het regiment stond als één man
op en stormde vooruit. Wie had deze kreet geslaakt,
zo subliem, met zoveel bravoure en opofferings-gezindheid?
Ik weet het niet. Maar ik weet wél dat in heel
Lotharingen, Nancy en de Vogezen hetzelfde gebeurde.
Iedereen ging voorwaarts, Lotharingers, Savoyards,
Alpins, Parijzenaars, Auvergnats, Tourangeaux,
Vendéens, Bourguignons, Provencaux en Languedociens;
allen marcherend naar de overwinning’. |
Deze plotselinge ommekeer van het Franse moreel verbijsterde
de Duitsers. Ludendorff schreef hierover
later:
|
‘Vanuit België
marcheerden we naar Parijs, zeker van de aanstaande
overwinning. Wij hadden álles voorzien, behalve de
plotselinge opleving van de Franse soldaat. Dat déze
mannen, die langs heel de grens waren verslagen,
uiteengeslagen door de snelle terugtocht langs de
lange wegen van Frankrijk, gekweld door honger,
dorst en uitputting, zich konden herstellen onder de
tonen van hun trompetten, hun geweer oppakken en
voorwaarts marcheren; wij hadden alles voorzien,
maar dát niet’. |
Ondanks hun numerieke meerderheid staakten de Duitsers, nu
zij in de flanken werden aangevallen en langs de hele linie
onder druk werden gehouden, hun opmars in Lotharingen.
Hiermee eindigden de Duitse ambities echter niet: de blik
werd verder naar het zuiden gericht, op zoek naar een zwak
punt in de Franse verdediging. Als deze gevonden kon worden
lag de weg naar Epinal alsnog open.
Op 25 augustus had ook het Franse Ie leger orders gekregen om
zich, in een simultane manoeuvre met het IIe leger op haar
linkerflank, voorwaarts te bewegen. ’s Middags stuitten
eenheden van het Franse 13e en 21e legerkorps echter op de
massieve Duitse strijdmacht van het XIVe legerkorps dat als
doel de inname van Raon-l’Etape en Thiaville had.
Juist ten westen hiervan baande het Beierse 1e legerkorps
zich een weg naar Baccarat met als hoofddoel Rambervillers.
Als het bergachtige gebied vóór Rambervillers eenmaal zou
zijn genomen dan zou het vlakke terrein ten noordoosten van
Epinal ongetwijfeld voor een ongehinderde Duitse opmars
zorgen.
In deze mystieke, dichte wouden van sparren en beuken tussen
Raon en Rambervillers zou dan ook het epicentrum van de
strijd in de noordelijke Vogezen komen te liggen. Later zou
men zich de hier afgespeelde bloedige gevechten herinneren
als de Slag bij la Chipotte.
Een nieuwe fase in de strijd
Hiermee ging de strijd aan het westelijk front een nieuwe
fase in. De geallieerde linkerflank trok zich vér terug,
opgejaagd door de Duitse legers van de rechtervleugel; de
droom van Von Schlieffen. Het Duitse opperbevel had zich
echter laten verleiden door het aanlokkelijke vooruitzicht
van de dubbele omvatting van alle Franse legers. De Duitse
legers op de linkerflank kregen in Lotharingen de vrije
teugel en raakten in zware gevechten gewikkeld op de beboste
hoogten van de Vogezen. Doordat deze troepen niet
beschikbaar waren bij de slag om de Marne, die kort daarna
plaatsvond, misten de Duitsers daar de kans met om met de
geallieerden af te rekenen. Joffre zou hen een slag vóór
zijn.
Bronnen
- L’Alsace et les combats des Vosges 1914-1918 Guides
Michelin,
Clermont-Ferrand 1920, volumes 1 & 2
- Les batailles de Lorraine ( 23 août-13 septembre 1914 ),
Général Palat, librairie Chapelot 1919
- La guerre dans les Vosges, Louis Sadoul,
Édition de Pays
Lorrain, Nancy 1922
- Historique du 21e bataillon de chasseurs à pied
- Die Schlacht in Lothringen und in den Vogesen 1914,
Bayerisches Kriegsarchiv, München 1929, Band 1 & 2
- La bataille des Hautes-Vosges, Général d’Armau de
Pouydraguin,
Éditions Payot 1937
- La guerre dans les Vosges, 41e Division d’Infanterie,
Capitaine E. Dupuy,
Payot, Paris 1936
- La bataille des frontières, Vosges 1914-1915, Jean-Paul
Claudel, Nancy 1999 |