|
Duitse
gruweldaden en de verwoesting van Dinant
Reportage van L. Mokveld – correspondent van De Tijd |
|
Augustus 1914
Avonturen prikkelen tot steeds meer gewaagde
ondernemingen en men wil immer meer sensatie. Die zucht
dreef me ook tot een afspraak, die ik met den heer
Tervooren, redacteur van ‘Het Leven’ maakte, om te
trachten een autotocht tot aan de Fransche grenzen voort
te zetten.
In den vroegen morgen van den 9den September reden we
vanuit Maastricht weg, met een kloeken jongen als
chauffeur. Leuven vonden we betrekkelijk rustig, schoon
er zich nog verschrikkelijke tooneelen afspeelden met
het zoeken naar lijken, die op verschillende plaatsen
nog in de kelders gevonden werden. Voor het eerst zag ik
dien dag de Duitsche matrozen en zeesoldaten in België,
zelfs een admiraal en eenige officieren.
De verschijning van de marine leverde in die dagen in de
bladen veel stof tot gissingen; later is gebleken, dat
ze bij den aanval op Antwerpen gebruikt moesten worden
en daarna tot taak hadden de zeekust te bezetten. In
Brussel trof ik eveneens matrozen aan, doch overigens
was daar nog weinig militair vertoon. In de stad
heerschte een zekere angstige stilte en de café's waren
bijna niet bezocht. De Brusselaars verborgen hunne
patriottische gevoelens niet en bijna uit elk huis
wapperde de Belgische vlag, wat vooral aan de krachtige
houding van burgemeester Max te danken was.
Brussel had uiterlijk niet van den oorlog geleden; geen
huis was beschadigd en niemand nog gedood. Ook aan
levensmiddelen was geen gebrek, wat b.v. wel blijkt uit
het feit, dat ik in ‘Metropôle’, een der grootste
restaurants, voor brood, rosbeef en piccalilli slechts
75 centimes betaalde.
Op den weg Brussel-Charleroi ontmoetten we ook weinig
Duitschers en troffen eene bezetting alleen aan in het
stadje Hal. Op deze geheele route was weinig gebrand,
maar des te meer geroofd en geplunderd. Bij Brussel
leidde een vrouwtje ons haar woning rond om de totale
vernieling te toonen. Kleine meubels werden veelal
meegenomen, terwijl ze kachels, fornuizen en kasten stuk
sloegen. Het vrouwtje zelf was ergerlijk aan het gezicht
mishandeld, omdat ze bij de nadering der Duitschers in
den kelder gekropen was, waar ze met geweerkolven werd
uitgeslagen. Vele andere vrouwen ondergingen eenzelfde
lot.
We komen aan Jumet, een voorstad van Charleroi, een
flinke plaats met bloeiende industrie. De stad is geheel
vernietigd. Bijna alle huizen zijn direct na den intocht
der Duitschers uitgebrand, natuurlijk weer op
beschuldiging, dat de bevolking geschoten had.
Verscheidene inwoners werden gedood.
Als we dit beeld van ellende zijn doorgetrokken, rijden
we Charleroi binnen, juist op het oogenblik, dat een
veer van onzen auto springt en deze zijn verderen dienst
weigert. Charleroi leek me nóg
zwaarder beschadigd dan Namen. Volgens een in die dagen
gegeven officieele opgave zouden er 165 huizen verbrand
zijn, waaronder talrijke huizen van den schoonen
Boulevard Audent, het Instituut St. Joseph, het klooster
van de Soeurs de Namur en het aangrenzend eeuwenoud
miraculeus kapelletje ‘St. Marie des Remparts’.
Er bleken waarschijnlijk meer dan 100 burgers
gefusilleerd te zijn, terwijl nog velen in de kelders
omkwamen. De gemeentebestuurders met verscheidene
geestelijken waren aanvankelijk als gijzelaars gevangen
genomen. Om hun vrijlating eischte men een waarborgsom
van 10 millioen francs, doch na loven en bieden bleken
ze het voor 1,5 millioen ook wel te willen doen, welke
som door verschillende banken der stad werd
bijeengebracht.
Evenals te Leuven en andere plaatsen hebben de
Duitschers zich te Charleroi aan plunder- en
roofpartijen overgegeven, in verband waarmee wel
verklaard zal moeten worden, waarom ook hier juist de
meest aanzienlijke huizen weer vernield zijn.
Bovendien zijn er vele gruwelijke gevallen van
verkrachting voorgekomen, evenals in Dinant, over welke
plaats straks meer.
In een café, waarde kastelein me onder tranen z'n nood
klaagde, heb ik zelf een papier gelezen, waarop ze
onbeschaamd genoeg geweest waren neer te schrijven, dat
ze onder bepaalde omstandigheden, die ze nader
aanduidden en terwijl de vader van het gezin gevangen
was gezet, goed geslapen hadden.
Charleroi was den 22en Augustus genomen. Op den 21en 's
avonds was een kleine patrouille de stad binnengekomen.
Van deze patrouille ontkwam niemand, doch den 22en ’s
morgens om 7 uur trok een groote macht Duitschers binnen
en begon te branden en te fusilleeren.
Op den dag van m'n verblijf te Charleroi heerschte tegen
7 uur 's avonds een groote drukte rond het station, waar
verschillende treinen uit de richting van Maubeuge
aankwamen. Een dier treinen was geheel gevuld met
gevangen genomen [Belgische] officieren. Een andere
vervoerde uitsluitend gewonde Duitschers, die op lichte
draagbaren gelegd waren en zoo over straat naar de
ziekenhuizen in Charleroi werden vervoerd.
Velen hadden schrikkelijke kwetsuren en hielden met
krampachtige bewegingen de handen op de gewonde
lichaamsdeelen, anderen lagen stil met de doodskleur op
het gelaat. Maubeuge moet aan de Duitschers ontzaglijke
offers gekost hebben, want talrijke ongelukkige
gekwetsten bleken in de stad niet ondergebracht te
kunnen worden en moesten met den trein nog verderop
gevoerd worden, naar Namen of Brussel.
Duitsche officieren vertelden me, dat Maubeuge direct na
de overgave op verschillende punten in brand gestoken
was, omdat burgers... enz. De lezer kan nu zelf wel
invullen.
Toen ik zoo enkele inlichtingen in de stad verkregen had
en m'n collega van ‘Het Leven’ een aantal photo's had
gemaakt, begonnen we eens aan logies en onzen kapotten
auto te denken.
Het logies kregen we, maar ‘s nachts werden we door
soldaten bewaakt, die op de gang heen en weer liepen
omdat in het hotel ook officieren logeerden. De prompt
regelmatige voetstappen van de schildwachten
verhinderden ons natuurlijk een oog dicht te doen, maar
gelukkig bleken ze met een paar kleine leugentjes en
goede Hollandsche sigaren wel genegen ons weg te laten
gaan, waarvan we gebruik maakten om met een smid in een
soort garage onzen auto te gaan repareeren. We stroopten
onze mouwen op en geholpen door de technische
aanwijzingen van den smid, gelukte het ons met zware
ijzeren klammen en schroeven de gesprongen veer weer wat
bijeen te halen. In het hotel konden we alvorens te
vertrekken nog even gaan ‘ontbijten’.
Daarvoor werd ons - 't was in een eerste klas hotel -
zoo iets als koffie opgediend, zonder, melk of suiker en
twee vliesjes brood, hard als plankjes en zwart als
schoensmeer. Ik rammelde van den honger, en daar in heel
Charleroi niets anders te krijgen was, trachtte ik zoo
goed en kwaad als het ging mijn plankjes naar binnen te
werken, wat met veel zuchten, kauwen en geeuwen dan toch
ging.
Het zoete harde goedje viel me echter maar slecht op de
maag en ik was dan ook al beroerd, toen we om zes uur 's
morgens in den auto stapten om weg te rijden in de
richting Dinant. Den grooten weg konden we niet geheel
volgen, want 't was per proclamatie verboden om zich
verder dan 15 km. buiten de stad
te bewegen. We zouden dus onherroepelijk worden
tegengehouden. Eerst rijden we nog door de voorstad
Montigny sur Sambre, die geheel het lot van Jumet
gedeeld heeft en ook in vlammen is opgegaan.
Buiten deze stad [Charleroi] rijden we in de richting
Chatelet en vinden er een uitgestrekt slagveld. Er moet
hier vreeselijk gevochten zijn, want het aantal dooden,
dat er begraven ligt, is enorm. Over een groote
oppervlakte bevinden zich talrijke verhoogingen,
bestrooid met ongebluschte kalk en met kruisen beplant.
Daarop staat geschreven, hoeveel dapperen er begraven
liggen.
Zoo las ik b.v.: ‘Hier ruhen 10 Soldaten franz. I. R.
36. gef. 22.8. - R. I. P:' ‘Hier ruhen 23 Soldaten der
Deutschen I.R. 78 und 91. gef. 22.8.14. R. I. P.' ‘Hier
ruhen 7 offiz. der Deutschen I.R. gef. 22.8.14. R.I.P.’
‘Hier ruhen 140 Soldaten franz. I.R. 36. gef. 22.8.
R.I.P.’ En zoo waren er nog zeer vele. Deze noteerde ik
alleen, omdat ze vlak langs den weg lagen, doch talrijke
met kruisen beplante witte hoopjes lagen verderop.
De dorpen Gougnies en Biesmes zijn eveneens verwoest:
van het eerste is zelfs geen huis onbeschadigd gebleven.
In het stadje Mettet is echter niets gebeurd. Er wordt
ons daar verboden verder te gaan, omdat we ons reeds
meer dan 15 KM. van Charleroi verwijderd hebben. Dit
verbod belet ons dus den hoofdweg te houden, maar dan
nemen we binnenwegen, die ons weldra in het
Ardennengebergte voeren, waar onze auto zigzagsgewijze
doorsnort.
Na geruimen tijd komen we eindelijk weer op den grooten
weg Namen - Dinant bij Anhec uit. Hier vertoonen zich
dadelijk weer oorlogsbeelden in den vorm van
verwoestingen. Bij Houx is de spoorbrug over de Maas
vernield, die zoo schilderachtig aan den voet van een
hooge rots gelegen was. Bouvignes, een plaatsje vóór
Dinant, heeft verschrikkelijk van het bombardement op en
van die plaats geleden. Boomen zijn door granaten
versplinterd, de kerk is op dezelfde wijze bijna geheel
vernield en twee huizen, welke aan den grooten weg
staan, zijn doorzeefd van kogels en ook door enkele
granaten getroffen. Geen huis heb ik op het geheele
oorlogsterrein gezien, waarin zóóveel kogels gedrongen
waren: de deuren leken wel kippengaas. In deze huizen
hadden Franschen zich met
mitrailleuses opgesteld en tot het uiterste verdedigd.
Geen dezer dapperen is er levend uitgekomen. Mijn
collega maakte verschillende photo's van deze wondere
plek, onderwijl ik kogels, stukken van granaten enz.
verzamelde. We zijn nu niet ver meer van Dinant af,
waarover ons reeds zulke schrikkelijke geruchten
bereikten. Om den lezer even een beeld te geven van wat
in Dinant gebeurd is, laat ik hier eenige mededeelingen
volgen uit de verslagen over de schending van het
volkenrecht, welke door de Belgische
onderzoekingscommissie zijn opgemaakt en welke ik woord
voor woord zou kunnen bevestigen, omdat ze geheel
overeenstemmen met de inlichtingen, welke ik in Dinant
zelve verkreeg.
De verwoesting was op 21, 22, 23, 24 en 25 Augustus
geschied. Op 15 Augustus had er een hevig gevecht plaats
tusschen de Fransche troepen die op den linker Maasoever
waren opgesteld en de uit de Oostelijke richting gekomen
Duitsche troepen. De Duitsche troepen werden verslagen,
op de vlucht gejaagd en vervolgd door de Franschen, die
den stroom overstaken. Dien dag had de stad weinig te
lijden. Eenige huizen werden vernield door Duitsche
houwitsers welke ongetwijfeld gericht waren op de
Fransche regimenten die op den linkeroever werkzaam
waren. Een tot het Roode Kruis behoorend inwoner van
Dinant werd gedood door een Duitschen kogel, terwijl hij
een gewonde opnam.
De volgende dagen bleef alles rustig. De Franschen
hielden de omstreken bezet. Tusschen de beide legers
kwam het niet tot één enkel gevecht en er gebeurde niets
dat kon aangezien worden als zijnde een vijandelijke
daad vanwege de bevolking. In de nabijheid van Dinant
bevonden zich geene Duitsche troepen.
Vrijdag, 21 Augustus, rond 9 uur 's avonds, rukten
Duitsche soldaten, van de baan op Ciney gekomen, langs
de Rue St. Jacques de stad binnen. Zonder eenige
aanleiding, begonnen zij in al de vensters te schieten,
doodden een huiswaartskeerenden werkman, wondden een
ander inwoner en verplichtten hem te roepen: ‘Leve de
Keizer’. Aan een derden brachten zij bajonnetsteken in
den buik toe.
Zij overrompelden de koffiehuizen, eischten alkohol op,
bedronken zich èn vertrokken na verscheidene huizen te
hebben in brand gestoken, en na deuren en vensters der
andere woningen te hebben ingeslagen.
De met schrik en verbijstering geslagen bevolking ging
schuil in de woningen.
Den 22en Augustus, een Zaterdag, was alles betrekkelijk
rustig. Alle leven had opgehouden. Een gedeelte der
bevolking, geleid door het instinct van zelfbehoud,
vluchtte de naburige velden in. Anderen, meer aan hunne
haardsteden gehecht, in goed vertrouwen, dat niets
gebeurd was wat als vijandelijke daad kon worden
aanzien, verscholen zich in hunne woningen.
Op Zondag 23 Augustus, te 6.30 uur 's morgens verjoegen
de soldaten van het 108e linieregiment de geloovigen uit
de kerk der Premonstatensen, scheidden de vrouwen van de
mannen en schoten een vijftigtal dezer laatsten voor den
kop. Tusschen 7 en 9 uur 's morgens werd huis voor huis
door de soldaten geplunderd en in brand gestoken en de
bewoners de straat opgejaagd: zij, die poogden te
ontvluchten werden onmiddellijk gefusilleerd.
Rond 9 uur' s morgens drongen de soldaten de mannen,
vrouwen en kinderen, die ze opgelicht hadden, met
kolfslagen voor hen uit. Ze stuwden ze bijeen op de
Place d'Armes, waar ze gevangen werden gehouden tot 6
uur' s avonds. Hunne bewakers vonden er genoegen in te
herhalen, dat zij weldra zouden gefusilleerd worden.
Rond 6 uur scheidde een kapitein de mannen van de
vrouwen en kinderen. De vrouwen werden achter een rij
voetvolk geplaatst. De mannen werden langsheen een muur
opgesteld. Een eerste rij moest op de knieën neerzitten,
anderen bleven achter hen staan. Een peloton soldaten
plaatste zich rechtover de groep. Tevergeefs smeekten de
vrouwen genade af voor hunnen echtgenoot, hunne zonen en
hunne broeders.
De officier beval te schieten. Hij had niet het minste
onderzoek ingesteld, zelfs geen schijn van vonnis
geveld.
Een twintigtal mannen waren enkel gewond en onder de
lijken nedergevallen. Tot meer zekerheid schoten de
soldaten nog eens in den hoop. Eenige bewoners van
Dinant ontkwamen aan die tweevoudige fusillade. Ruim
twee uur lang gebaarden ze dood te zijn, bleven
onbeweeglijk onder de lijken liggen en toen de nacht was
ingevallen, konden zij in het gebergte ontvluchten. Ter
plaatse bleven 84 slachtoffers liggen, die in een
naburigen tuin begraven werden.
Verdere moorderijen nog den 23sten Augustus. Bewoners
van de voorstad St. Pierre werden ontdekt door soldaten
in de kelders eener brouwerij: zij werden ter plaatse
gefusilleerd. Daags te voren hadden vele werklieden der
zijdefabriek Himmer met hunne vrouwen en kinderen eene
schuilplaatsgezocht in de kelders der fabriek, met
enkele buren en familieleden van hun werkgever.
Rond 6 uur' s avonds, besloten de ongelukkigen, hunne
schuilplaats te verlaten en kwamen zij, eene bevende
groep, voorafgegaan door eene witte vlag, de straat op.
Dadelijk werden ze door de soldaten vastgegrepen en
mishandeld. Al de mannen werden gefusilleerd en met hen
de heer Himmer, consul der Argentijnsche Republiek.
Bijna al de mannen uit de voorstad Leffe werden in massa
ter dood gebracht. In een andere stadswijk, werden
twaalf burgers gedood in een kelder. In de Rue En He
werd een verlamde in zijn leunstoel gefusilleerd en in
de Rue d'Enfer werd een 14-jarig jongetje door een
soldaat neergeveld.
In de voorstad Neffe, wordt het spoorwegviaduct het
tooneel van een bloedige moorderij. Eene oude vrouwen al
hare kinderen worden in een kelder gedood. Een 65-jarige
grijsaard, zijne vrouw, zijn zoon en zijne dochter
worden tegen een muur voor den kop geschoten. Andere
bewoners van Neffe worden in eene boot tot bij den
Rocher Bayard gebracht en er dan gefusilleerd; onder hen
eene 83-jarige vrouw en haar echtgenoot.
Een zeker aantal mannen en vrouwen waren opgesloten op
den koer der gevangenis. Rond 6 uur' s avonds werd door
een op den berg geplaatste Duitsche mitrailleuse op hen
geschoten. Eene oude vrouwen drie andere lieden werden
gedood. Terwijl soldaten deze moorderijen pleegden,
plunderden en verwoestten andere de woningen, stampten
de brandkasten in of deden ze springen met dynamiet.
Zij drongen de Banque centrale de la Meuse binnen, namen
den directeur, den heer Xavier Wasseige gevangen en
sommeerden hem de brandkasten te openen. Daar hij
weigerde, poogden zij de brandkasten open te breken,
zonder echter erin te slagen. Dan namen zij den heer
Wasseige en zijne beide oudste zonen mede naar de Place
d'Armes, waar ze, met 120 hunner medeburgers, met de
mitrailleuse werden gefusilleerd.
De drie jongste kinderen van den heer Wasseige werden
door soldaten vastgehouden en verplicht het vermoorden
van hun vader en hunne broeders bij te wonen. Nog werd
ons medegedeeld dat een der zoons Wasseige een uur lang
ter plaatse zieltogende bleef en niemand hem dorst ter
hulp komen. Eens hun vandalen en rooverswerk volbracht,
staken de soldaten de huizen in brand. Weldra was de
stad één onmetelijke vuurkolk.
De vrouwen en kinderen waren al te zamen in een klooster
gebracht. Zij werden er vier dagen lang gevangen
gehouden. Den ongelukkigen bleef het lot hunner
dierbaren onbekend. Zij verwachtten dat zij op hunne
beurt gefusilleerd zouden worden. Rondom hen brandde de
stad voort af. Den eersten dag mochten de kloosterlingen
hun eenig ontoereikend voedsel toesteken. Weldra hadden
zij geen ander voedsel meer dan wortelen en groene
vruchten.
Nog is uit het onderzoek gebleken, dat de Duitsche
soldaten die op den rechteroever aan het vuur der
Franschen waren blootgesteld, zich hier en daar als
achter eene borstwering van burgers, vrouwen en kinderen
verscholen hielden.
Kortom, de stad Dinant is vernield. Er waren 1.400
huizen; 200 slechts zijn recht gebleven. De fabrieken
die aan de werkersbevolking het bestaan verschaften,
werden stelselmatig vernietigd. Vele inwoners werden
naar Duitschland opgezonden; zij worden nog aldaar
gevangen gehouden. Het meerendeel is over gansch België
verspreid. Zij, die in de stad gebleven zijn komen van
honger om.
De Commissie bezit de lijst der slachtoffers. Die lijst
bevat ongeveer 700 namen en zij is niet volledig. Onder
de dooden zijn 73 vrouwen en 39 kinderen van beider
kunne, van 6 maand tot 15 jaar oud. Dinant had 7.600
inwoners, waarvan het tiende gedeelte werd ter dood
gebracht; geene familie is er die geene slachtoffers
heeft te betreuren; sommige gezinnen zijn totaal
verdwenen.
Toen we met onzen auto de ongelukkige stad binnenreden,
had de bevolking, die aan de wreede moorderijen ontsnapt
was, de plaats reeds verlaten. We reden tusschen
puinhoopen en verlaten Fransche Roode Kruiswagens door
naar de schipbrug, die de Duitschers naast den door de
Belgen opgeblazen Maasovergang gelegd hadden. Hier
werden we staande gehouden door Duitsche soldaten, die
de schipbrug bewaakten.
In een café daar troffen we ook de enkele achtergebleven
burgers. Die ongelukkigen hadden geen woning, geen geld
en geen voedsel, konden wegens gebrek aan middelen ook
niet verderop gaan en waren nu op de welwillendheid van
de moordenaars hunner familieleden aangewezen. Tweemaal
per dag mochten ze aan de Duitsche opslagplaatsen een
stuk brood gaan halen tegen afgifte van een bon, die ze
op de Kommandantur halen moesten. De Duitschers, dragers
van zedelijkheid en kultur, moesten er immers voor
waken, dat die stakkers zich niet overeten zouden!
Bij denzelfden commandant moesten wij nu ons paspoort
doen afstempelen en m'n collega een verlof vragen om te
photografeeren. Van dit laatste wilde de commandant
niets weten, doch tenslotte gaf hij toch toestemming,
nadat m'n collega hem zelf met z'n staf voor het bureau
gekiekt had. Op ons paspoort kregen we het stempel ‘1
Landsturm Infanterie Bataillon Dresden’.
Dinant zag er vreeselijk uit, bestond niet meer. We
trokken, te voet natuurlijk, de plaats door, waar eens
de groote winkelstraten waren, maar men kon zelfs de
plaats niet meer onderscheiden, waar de straatdoorgang
geweest was. Geen straat is blijven staan en de weinige
huizen, die gespaard gebleven zijn, liggen niet in de
kom. Tegen een berghelling aan den linker Maasoever
lagen twee reusachtige kloosters, welke tot hospitalen
waren ingericht. Ze waren met geschut totaal vernield en
als een bespotting van het wreede lot, wapperden er nog
de Roode Kruis-vlaggen, die ongeschonden gebleven waren.
In de kom der gemeente zijn alle straten geheel met den
grond gelijk gemaakt, terwijl ook vele groote gebouwen
hetzelfde lot deelden. Zoo b.v. de hoofdkerk Notre Dame,
het college van denzelfden naam, de Belle Vue, de
kloosters enz. van de Frères et Soeurs de N. D., de
kerken St. Nicolas en St. Pierre, en drie groote
fabrieken, Oudin, Le Merinos en La Dinantaise, de Banque
Centrale de la Meuse, het Stadhuis, het oude Paleis des
Princes-Evêques met al zijn archieven, het prachtige
post- en telegraafkantoor, de groote hotels de la Tête
d'Or, des Postes, des Ardennes, Moderne, Terminus, de
hotels la Citadelle, la Paix, la Gare enz. enz., het
Institut Hydrothérapique, alle stichtingen van de
Bon-Secours enz.
Het schoonste punt van Dinant is dáár, waar een mooie
brug den overgang over de Maas verleent en waarachter
zich de kerk van N.D. verheft. Deze kerk is weer
onmiddellijk tegen een hooge steile rots aangebouwd,
waar zich bovenop de citadel der stad bevindt. Welnu, de
brug is opgeblazen, de kerk grootendeels door de
Duitschers vernield en was de natuur niet krachtiger
geweest dan hun log geweld, ze zouden ook die rots
hebben neergehaald. Maar die staat er dan nog als eenig
overblijfsel van de vroegere glorie van Dinant.
M'n tochtgenoot wilde ook dit punt photografeeren, maar
om het wat ‘aan te kleeden’ verzocht hij eenige soldaten
op het plein vóór de kerk te gaan staan. Zij hadden een
paar champagneflesschen op den buik hangen, welke ze op
verzoek van m'n collega niet wilden afdoen. Ze moesten
en zouden gekiekt worden met die flesschen op den buik!
Toen trok m'n gezel het kultuur-beeld af: neergebrande
huizen, een vernielde kerk en daarvóór... de grinnikende
daders met den buik vooruit, die trotsch de ledige
flesschen droeg... |
|
▬
Personalia Lambertus Mokveld (1890-1968)
L. Mokveld was een aankomend
verslaggever toen hij, amper 24 jaar oud, in de
augustusdagen van 1914 door zijn krant De Tijd werd
uitgezonden naar het oorlogsgebied in België. Hij legde,
aanvankelijk te voet, vele kilometers af om het verloop van
de oorlog met eigen ogen te zien en er uit de eerste hand
over te kunnen berichten. Uit zijn reportages, die later
gebundeld werden onder de titel De overweldiging van België
(Rotterdam, 1916), is hierboven het fragment geplaatst
waarvan de oorspronkelijke titel luidde: De verwoesting van Dinant.
Vermeldenswaard is nog dat Mokveld een fel bestrijder was
van de vaak door de Duitsers naar voren gebrachte visie dat
hun brute optreden tegenover de burgerbevolking
gerechtvaardigd was, omdat zij bij herhaling door
‘franc-tireurs’ werden beschoten. Zie
hiervoor: L. Mokveld - De Belgische
Franc-Tireurskwestie
('s-Gravenhage - zj)
Na de Eerste Wereldoorlog werd Mokveld aanvankelijk
hoofdredacteur van het Eindhovensch Dagblad. Enkele jaren
later richtte hij een eigen persbureau op. Tijdens de Duitse
bezetting in de Tweede Wereldoorlog was hij betrokken bij
het verzet. Na de bevrijding pakte hij de journalistieke
draad weer op en werd hoofdredacteur van De Gecombineerde,
een functie die hij vervulde tot aan zijn dood op 78
jarige leeftijd. (Bron:
o.a. home.wanadoo.nl/nicomokveld/lmokveld/index.html) |
|
|