vorige hoofdstuk | inhoudsopgave | volgende hoofdstuk

 Ziekten, ongedierte, honger, dorst en stank

De dagelijkse vijanden van de soldaten in de loopgraven waren kou, gebrek aan slaap en rust, regen, grondwater, modder, stank, honger, dorst en ongedierte. Daarnaast was de altijd aanwezige angst voor de dood misschien wel de allergrootste stressfactor in de voorste linies.

Vooral in terreinen met een hoge grondwaterstand was de ellende soms onvoorstelbaar. Een ooggetuige schrijft over deze modder: ‘Dagen en nachtenlang stond je tot aan je knieën in de modder. We waren standbeelden van leem, bedekt met modder tot over het gezicht. Wanneer je je moest verplaatsen, omdat je werd afgelost of eten moest gaan halen, kon je alleen met de grootste krachtsinspanning vooruitkomen. De kille, klamme, vette, natte modder, doet de voeten opzwellen, zodat de laarzen niet meer kunnen worden uitgetrokken.’ 

Soldaten die uitgleden en naast de looproosters [duckboards] terechtkwamen liepen kans te verdrinken in de zuigende modder. Uit het Somme gebied meldde iemand dat op een nacht 40 Engelse soldaten verdronken in de modder. Iemand anders vertelde dat een man 65 uren had vastgezeten in de modder voordat zijn kameraden er in slaagden hem met behulp van touwen te bevrijden. Hij kwam naakt uit de modder tevoorschijn; zijn kleren en schoenen waren door de zuigkracht in modder achtergebleven. 

De kou was in de najaars- en winterperiode soms onvoorstelbaar: uitgedost met alles wat maar warmte kon geven lagen en stonden soldaten te wachten tot in het ochtendgloren een waterig zonnetje de illusie van enige warmte bood. Bevriezingsverschijnselen kwamen vaak voor: vingers, neuzen en oren moeten vaak behandeld worden; amputaties kwamen ook voor. 

Ziekten als gevolg van vocht, kou en slechte voorzieningen kwamen veel voor: maag – en darmklachten, verkoudheid, bronchitis, longontsteking, reumatische aandoeningen, bevroren neuzen, tenen en vingers, loopgraafkoorts, loopgraafvoeten soms leidend tot amputatie van voeten en tenen etc. etc. 

Een soldaat schrijft naar huis: 'Bevroren voeten, verrotte voeten, afgestorven voeten - dagelijks worden de soldaten bij tientallen afgevoerd naar achteren.' 

Ook hadden de soldaten vanwege de vaak onhygiënische toestanden veel last van ongedierte als luizen en vlooien, die zich in het smerige stro van de onderkomens en op de wekenlang ongewassen lichamen van de soldaten snel vermeerderden. Het vangen van vlooien en luizen wordt in het dienstrooster opgenomen. Ook schurft kwam veel voor onder de militairen. Krabben leidde onder de onhygiënische omstandigheden tot extra problemen: steenpuisten, uitslag en zweren waren vaak het gevolg. Wassen was een luxe die in de voorste linies zeldzaam was. Soms was er water aangevoerd: 10 liter voor 40 mannen. De laatsten in de rij wasten zich in puur modderwater. 

Ratten, soms zo groot als volwassen katten, vormden een ware verschrikking. Hoe meer doden er na een mislukt offensief in niemandsland bleven liggen, des te meer ratten verschenen er in de loopgraven die zich dan, tot afschuw van de frontsoldaat, te goed deden aan de lijken in het niemandsland. Vaak werden rattenjachten georganiseerd: bij de Fransen en de Duitsers werd een premie betaald voor elke ingeleverde rattenstaart. 

Een Duitse sectie op luizenjacht - klik hier voor vergroting De oogst van de rattenjacht - klik hier voor vergroting

Een Franse soldaat schrijft: 'Wanneer het rustig is aan het front, is de rat onze grootste vijand. Hij is overal en vreet alles op wat je niet aan ijzerdraad hebt opgehangen. Toen ik op een avond mijn schoenen had uitgetrokken, werd ik wakker door een rat die aan mijn tenen knaagde.' En een andere soldaat vertelt: 'De ratten, in ontelbare hoeveelheden, zijn meester van de stelling. De nachten zijn verschrikkelijk. Ik bedek me van onder tot boven met mijn tent zeil, overjas en deken, toch voel ik ze voortdurend op mijn lichaam. Nadat ze alles hebben opgegeten: brood, boter, chocolade, beginnen ze aan onze kleren. Het is onmogelijk te slapen: honderden malen per nacht sla ik ze van me af, maar altijd komen ze na een paar minuten in groter aantal terug.' 

Vliegen vormden een algemeen voorkomende plaag. Zowel in het achterland waar per infanteriedivisie 6.000 paarden dagelijks 40 ton mest produceerden als in de frontlijn waar de aasvliegen soms zoveel lawaai produceerden dat ze het geluid van een aanvliegende granaat konden overstemmen. Iemand telde eens 32 dode vliegen in zijn scheerkom en 72 levende op zijn arm tussen schouder en pols. 

Een gasaanval was de enige mogelijkheid om van het ongedierte af te komen. Maar binnen enkele dagen begon de ellende weer opnieuw. 

's Nachts werd ook het eten in de voorste linies aangevoerd als tenminste beschietingen dit niet verhinderden. Eten, opgehaald door etensdragers, dat bijna altijd koud was: koude soep, bedekt met gestold vet, brood dat meestal dagen oud was en bij het transport vaak besmeurd raakte met vuiligheid. Toch werd die onsmakelijke prak naar binnen gewerkt, voorovergebogen, om te voorkomen dat er regen of zand in het etensblik viel. Niemand wist van tevoren hoelang er moest worden gewacht op de volgende etensbeurt. 

Drinkwater was in de voorste linies nauwelijks beschikbaar en werd slechts mondjesmaat aangevoerd in lege petroleumblikken die meestal nog stonken naar hun vorige inhoud. Soms was aanvoer van drinkwater niet mogelijk en leden de mannen bij heet weer verschrikkelijk dorst. 

Iemand schrijft: ‘Vier uur 's middags. We sterven van de dorst. Bij de ruïne van de molen in niemandsland is een poel, een soort moeras. Met zes veldflessen aan mijn riem kruip ik er in de schemering heen. Als ik terugkom met de flessen vol drabbig water, word ik met gejuich begroet en omhelsd door mijn kameraden. De volgende dag kom ik bij zonsopgang weer in de buurt van de poel en dan zie ik de drie lijken die erin liggen en die ik de vorige avond niet heb opgemerkt.’ 

En altijd en overal was er de walgelijke stank van latrines, chemische resten van gasaanvallen, afval en lijken die vaak onbegraven lagen te rotten in het niemandsland omgeven door enorme zwermen aasvliegen. Waren lijken al begraven dan kwamen ze bij een volgend bombardement weer tevoorschijn en bleven dan wekenlang liggen in niemandsland. Soms ontdekte men later lichaams- en skeletdelen in de borstweringen van de loopgraven. Dood en verderf waren onontkoombaar in de loopgraven: beide vormden daar het belangrijkste onderdeel van het dagelijkse leven. 

Dode soldaten hangen in de prikkeldraadversperring - klik hier voor vergroting Dode soldaten worden na afloop van de slag begraven in een massagraf - klik hier voor vergroting

Al deze factoren leidden in vele gevallen tot een volkomen psychische en fysieke uitputting zich manifesteerden in z.g. shell shock. Dit was in die tijd een verzamelnaam voor een veelheid van aandoeningen als geheugenverlies, blindheid en verlammingsverschijnselen en gehoor- en spraakstoornissen. Ook minder ernstige aandoeningen als oververmoeidheid geïrriteerdheid, slapeloosheid of hoofdpijn. Hieruit konden twee ziektebeelden worden onderscheiden: hysterie [‘zenuwziekte’] en neurasthenie [‘zenuwzwakte’]. Toch bleek in de meeste gevallen de oorzaken niet waren gelegen in zware ontploffingen; meer en meer aandacht ging ontstaan voor de ontberingen die de soldaten leden onder zware fysieke en psychische druk. Halverwege de oorlog ging men spreken over ‘warneuroses’ [Duits: ‘Kriegsneurosen’] en ging er meer en meer aandacht ontstaan voor de psychologische oorzaken van de ‘shell shock’ zoals het verschijnsel nog steeds werd genoemd en kwam de militaire psychiatrie tot ontwikkeling die de antwoorden probeerde te leveren op de problemen die samenhingen met deze ‘warneuroses’. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was er weinig begrip voor dit soort afwijkingen. Patiënten weren vaak al lafaards gezien en als zodanig behandeld. Vele soldaten die ter dood veroordeeld werden door de militaire rechtbanken leden aan ‘shell shock’. De therapieën waren vaak weinig zachtzinnig: de beruchte elektrotherapie een controversiële inhumane methode die tot genezing dwong. 

Terzijde: Pas in de Tweede Wereldoorlog werd het probleem van de ‘warneuroses’ goed onderkend. Erkend werd dat ieder soldaat van hoog tot laag door extreme omstandigheden zou kunnen komen te leiden aan ‘combat exhaustion’ of ‘battle exhaustion’. Een term die later, tijdens de Vietnam oorlog werd verdrongen door het begrip ‘combat stress’. Vroegtijdige signalering van de problemen en vroegtijdige behandeling kunnen grote problemen voorkomen. 

[Wie meer over ‘war neuroses’ wil weten dient te lezen: 
Hans Binneveld – Om de geest van Jan Soldaat 
Pat Barker – Niemandslandtrilogie 
- Niemandsland
- Weg der geesten
- Het oog in de deur]


vorige hoofdstuk inhoudsopgave | volgende hoofdstuk