naar dagboek-pagina


Reis naar de bronnen van de Rijn - 1914

Trui Thöne bevond zich als 21-jarige in Zwitserland toen de oorlog uitbrak. Zij was daar met haar vader en haar jongste broer Thade die was geslaagd voor zijn toelatingsexamen gymnasium en daarvoor een reis naar Zwitserland kreeg aangeboden. Haar moeder was thuisgebleven in Leeuwarden

Maandag 20, Juli 1914
Eerste dag naar Keulen. We lunchten in de trein. Eerst naar hotel Ernst. Dom gezien. Toen naar ’t museum. Prachtige primitieven (Dode Maria). Toen naar de tentoonstelling, daar gegeten aan de Rijn. Daarna naar huis. Thade naar bed. Vader en ik gezocht naar postkantoor en handschoenenwinkel. We vonden “oud Hindeloopen”. Toen naar huis en naar bed.

Dinsdag, 21 juli 1914
’s Morgens eerst lekker in bad. Toen echt gezellig ontbeten. Afscheid genomen van hotel Ernst en na wat omgewandeld te hebben en briefkaarten gekocht, naar de trein. Spoorden tot Bonn, waar met een rijtuigje naar de boot gingen.
      Na eerst een boot met Stifiungsfest vierende studenten te hebben zien vertrekken, gingen wij en hadden een zalig tochtje tussen de bergen met de verschillende ruïnen. We hadden zalig weer. In Bingen aangekomen zochten we eerst een hotel.
In het Victoria hotel waren ze zo goed een fumoir [rookkamer] als slaapkamer te willen inrichten voor mij. Daar bedankten we echter voor en gingen in de Distel waar het heel eenvoudig, klein en goedkoop was.
      Na ons wat verfrist te hebben, gingen we in een klein bootje naar Rudesheim. We klauterden naar het ‘Denkmal’ want de funiculair [kabeltrein] baan ging zo laat (7½ uur!) niet meer. Halverwege bleef Vader op een bankje zitten en klommen Thade en ik verder. ’t Was een hele klim. Het Denkmal is prachtig, zo groots opgezet.
      Een wandelstok die we beneden gevonden hadden en maar meegenomen, kwam ook bij het dalen uitstekend van pas. Toen gingen we weer met het bootje terug. We sliepen goed, alleen enige malen door ratelende treinen gewekt.

Woensdag, 22 Juli 1914
We werden om 8 uur geroepen, ontbeten in de gelagkamer en wandelden wat in Bingen rond. Zagen 2 Roomse kerken, brachten de gisteren in Rüdestein gevonden stok op het politiebureau (polizei amt). Kochten handschoenen.
     Om 12.16 ging de trein naar Bazel. We hadden een heerlijke D trein, aten in de Speiswagen. ’t Ging veel door laagland met de bergen van het Zwarte Woud aan de horizon. We kwamen onder een gietbui in Bazel aan. Vonden een rijtuigje voor het hotel ‘les tros rois’ klaar staan.
     We kregen een keurige kamer, knapten ons wat op en gingen beneden eten (enge liftboy). Thade, die geen honger had, ging naar de post de brieven afhalen en daarna in de leeszaal aan Moeder schrijven. Na tafel gingen we nog wat de stad in en naar een bioscoop! Toen naar huis en naar bed.

Donderdag, 23 Juli 1914
Ontbeten aan de Rijn. Toen de stad in, het museum gezien. Prachtige Holbeins. Mijnheer en mevrouw Baud liepen er ook rond. Toen naar de diergaarde waar we lunchten. Er waren aardige dieren; olifant en hondje.
     We lazen het Ultimatum van Oostenrijk [aan Servië gericht vanwege de moord op de Oostenrijkse kroonprins Frans Ferdinand op 28 juni 1914 tijdens een bezoek aan dit land]. Toen teruggewandeld. We ontmoetten mme Berdos, die met ons taartjes ging eten. Daarna gingen we op de St. Peters Platz zitten waar enige jongetjes speelden. Toen naar het hotel terug waar we dineerden. Na het eten ging Thade naar bed en Vader en ik naar een Freiluft cino waar het enig was met leuke muziek maar het was er erg leeg.

Vrijdag, 24 Juli 1914
Gewandeld, bijna verdwaald. We gingen met een pierpont over. Met de trein van 1.18 naar Schaffhausen (we plakten bij gebrek aan een portret van mij er één van T. v.d. Bosch in mijn abonnement). Thade en ik vonden waterval overweldigend prachtig. We aten in “Hotel am Zaufen” om 5 uur. We hadden sinds het ontbijt niets gehad en zo geklauterd tussen door, dus smaakte het ons best.
     Toen terug naar het station en naar Zurich. We ontmoetten de Fransen weer. In Zurich gingen we in hotel Victora (leuke liftboy, zag mij voor de gouvernante aan), knapten ons wat op en gingen de stad in naar de post, die we met moeite vonden. In een café aten we taartjes met koffie.
     Terug naar het hotel en Thade in bed. Vader en ik gingen nog een biertje drinken en toen naar het hotel terug waar we met ons beiden alleen met de lift naar boven gingen. Alllerangstig maar ’t kwam goed uit. Sliepen zalig.

Zaterdag, 25 juli 1914
Dadelijk na het ontbijt gingen we de stad in naar de post waar we een briefkaart van Moeder vonden. Toen naar ’t Museum dat nog gesloten was. We wandelden in de tuin. Toen nog even over zo’n oude overdekte brug en toen naar het station en met de trein naar Romanshorn waar we aan ’t station een kop bouillon dronken. We zagen de Bodensee liggen.
     Terug ging we over de Hertsau en St. Gallen. Eerst een eindje langs de Bodensee die prachtig rond was. ’t Was een beelderig landschap met die bergen op de achtergrond. Geen enkele conducteur maakte tot nu toe enige aanmerking op het portret in het abonnement. ’t Is te grof brutaal! We kwamen weer een eind langs het meer. ’t Was feerique mooi met de zonverlichte dorpen aan de kanten. Toen we in Zurich aankwamen namen een souper in ons hotel.
     Toen ging Thade naar bed en Vader en ik naar de Tonkelle waar we eenige muziek hoorden in een allerleukste zaal. Toen naar huis gewandeld. We vonden een bulletin dat Oostenrijk aan Servië de oorlog heeft verklaard.

Zondag, 26 juli 1914
Vanmorgen weer de koffer pakken. Gelukkig deed ik gisteravond al de helft. Om 10 uur gingen we naar Chur. Eerst prachtig langs Zurich – See am Walensee, schitterend. In Chur brachten we onze koffer in hotel Steinbock, aten er iets en ging door naar Pontresina. Is iets prachtigs en niet te beschrijven, die woeste natuur: ik vind het gewoon eng. In Steinbock terugkomen aten wij diner, waarna Thade naar bed ging. Vader en ik liepen een straatje om en zochten de post.

Maandag, 27 juli 1914
’s Morgens na het ontbijt wandelen Thade en ik in de tuin tot hij met schrik ontdekte dat hij zijn horloge vergeten had. Wij terug, overal zoeken, het zimmermadchen inkluis. Tot Vader, die zich had laten scheren, terugkwam en het horloge in zijn zak bleek te hebben. Enfin, een goede les voor Thadetje.
     Toen ging we met de trein van Disentes. Halverwege moeten we uitstappen. En een heel eind lopen want de hele spoorlijn was over de breedte van 200 meter een paar nachten van te voren weggeslagen. 200 meter unheimisch gevoel.
     In Disentes namen we plaatsen namen voor de post. We vonden daar een eenvoudig maar uitstekend maal en gingen, nadat naar binnen gewerkt te hebben, met de bijwagen van de Post naar Tschamut. Vader sprak met meneer E. Jacobson uit Rotterdam. Zodra we aangekomen waren gingen Thade en ik ons klaarmaken om naar de Tomasee te wandelen, waar de Rijn ontspringt. We gingen op weg, liepen zoals afgesproken was langs rode tekens.
     Kwamen ook (al was het lang voor de tijd die Baedeker er voor aangaf hetgeen ons zeer verwonderde) aan een meertje. Dit bleek echter bij navraag de Oberalp See te zijn, dus waren we verkeerd gelopen. We vroegen het aan Italiaanse wegwerkers. Ze zeiden dat het nog 3 uur was vandaar waar de Tomasee, maar het was veel te laat om dat nog te doen.
     Ze zeiden trouwens ook dat het gevaarlijk was zonder gids. Te meer daar we gauw naar huis wilden gaan om Vader nog te zien, die ons tegemoet zou komen, halverwege vonden we Vader, die in de regen (’t goot al die tijd) onder een afdakje op ons stond te wachten bij restaurantje uiterst verbaasd dat we de Tomasee nog niet gevonden hadden.
     De rode strepen waar we langs gelopen hadden bleken achteraf tekenen van de nieuwe spoorweg te zijn. Thade wou beslist nog naar de Tomasee. Dus spraken we af dat Vader de reeds voor 10 uur de volgende morgen bestelde postwagen eerst om 11 uur zou laten komen en dat wij om 6 uur op zouden staan om met een jongetje de tocht opnieuw zonder ondernemen. We gingen eten en ons in ons hotel de Rheingualle en daarna al gauw naar bed. Koud!

Dinsdag, 28 Juli 1914
Vanmorgen ging alles volgens afspraak. We werden om 6 uur geroepen en gingen om half 7 met broodjes in de maag en in de zak, bergstokken in de hand in de gietregen met sneeuw vermengd onze reis aanvaarden met ons jongetje. De heenweg was vreselijk vermoeiend, vooral voor Thade, die maar wou dat hij rustig in bed gebleven was.
     Hij vond het vreselijk maar we moesten verder en het duurde zo verschrikkelijk lang ± 3 uren duurde het, uitglibberend, voortsjouwend telkens door beken, dan weer door kletsnatte landen met verse sneeuw, afgewisseld door brede stroken dikke sneeuw waar ik soms tot mijn knieën in wegzakte. Alles stijl berg op. Onze schoenen sopten.
     Het laatste eind over kale rotsen, nat van de sneeuw en waar we soms niet tegen op konden, zonder de hulp van de gids. En de gids die maar aldaar zei: ‘hinter den volgenden Bergen, daruber en dan weer in de wolken wees. En dan sjouwden we weer verder. Thade opduwend en optrekkend.
     Tot we eindelijk boven aangeland waren en het meertje aan onze voeten zagen. En dat was zo enig mooi, dat we er al onze vorige ellende glad door vergaten. Dat pikzwarte spiegelgladde meertje, voor de helft dichtgevroren waar de sneeuwbergen zich in spiegelden was overweldigend mooi.
     We hadden nu nog de steile eindjes berg op langs de rotsen en door de sneeuw en toen stonden we aan de Tomasee, het doel van onze tocht. Thade kroop dadelijk in een soort van hut, op één gestapelde rotsblokken met een hoop gedroogde planten er in. Hij was doodop, klaagde over slaap en koude voeten.
     Slapen mochten hij niet, daar was geen tijd voor, omdat we al 3 in plaats van 2 uur over de heenweg hadden gedaan. Maar we hebben zijn laarzen uitgetrokken en zijn voeten gewreven tot er weer wat leven in kwam en zijn toen weer op weg gegaan naar beneden.
     De zon was in die tussentijd doorgekomen en nu was het landschap zo enig mooi midden tussen de eeuwige sneeuw aan dat zwarte meertje. De terugweg ging gemakkelijker. Wel met dezelfde bezwaren als de heenweg maar enfin, dalende.
     Na nog veel uitglijden met een brede natte rand aan mijn rok en kousen die tot ons knieën nat waren stonden we eindelijk op de straatweg en wachtten op Vader die weldra in een leuk rijtuigje aan kwam rijden. We stapte in en reden mee.
     Het ging weer langs de Oberalpsee, van het Kanton Graubünde naar Uri. We zagen zulke prachtige bloemen. In heel Graubunde mogen geen auto’s rijden. Gek in de tegenwoordige tijd. Doch voorbij de grens moesten we uitstappen en verder lopen, want er was een enorme bergstorting geweest die de hele weg versperde. Ze moesten de rotsblokken laten springen om ze op te kunnen ruimen. ’t Is wel een angstig gezocht zulke dreigende rotsen soms vlak boven je.
     Aan de andere kant stond het door Vader bestelde rijtuigje klaar, waarmee we soms sterk dalende door Audermatt naar Göschenen reden. We zagen beeldige bloemen. Het eerste wat we in G. deden was naar een hotel gaan,Löve, waar we andere kousen en schoenen aantrokken en ik een droge rok. Toen aten we daar wat, wandelden wat rond en gingen naar de trein. Kochten lekkere pruimen, die we in de train opaten.
     We gingen door de Gothard baden naar Lupano. We kwamen al door zo’n zuidelijk landschap, zagen veel Italianen. In Lugano gingen we in hotel Milan, waar we ‘lift’ boven hadden zien staan. De lift was echter kapot. We namen kamers First Floor. Vader en Thade hadden een keurig rolscherm voor de buitendeur. Dit rolscherm was echter kapot. Vader was op het punt om te zeggen “We kunnen misschien wel hier in Lugano een heel hotel vinden” en weg te gaan, maar ze zeiden na het diner kan het rolscherm wel in orde zijn, dus bleven wij. Thade, die dadelijk na het diner naar bed moest, kleedde zich vast op mijn kamer uit en na veel gewurm zat het ding in de lucht en kon Thade in bed. Toen ging ik ook naar mijn couchée en sliep zalig.

Woensdag, 29 Juli 1914
Opgestaan en was klaargemaakt terwijl Vader en Thade naar een coiffeur waren. Lieten onze flanellen uit. Na het ontbijt wandelden we in het stadje rond. Een allerleukst Italiaans plaatsje met één heel mooie kerk, waartegen we Thade kiekten.
     Toen langs al die leuke kleine winkeltjes. We kochten een stol voor 80 ctms. Toen wandelden we heerlijk langs het meer (kiek) en zaten heerlijk in een park met prachtige platanen (kiek). Toen terug met de tram naar het station. Zagen funiculair [kabeltrein] baan, hetgeen Thade nog steeds het interessantste van de reis vond!
     We gingen met de trein naar Lucarno, lunchten onderweg in Bellinzona aan het station (zeehondje) Lucarno was een leuk Italiaans stadje. We wandelden eerst wat rond en gingen toen met de funiculair baan naar een romantische bedevaartskerk. In de rots uitgehakt: de Madonna del Sasso, met erg typische beelden. Thade kiekte ons twee maal. Toen weer met het baantje naar beneden. We dronken (z.g.) thee in zoo’n galerij (Italiaans). Toen weer naar het station. Na Bellinzona namen we een D trein die van Amsterdam kwam. (Vaders vulpen kapot).
     In het hotel teruggekomen, dineerden we, ongerust over de oorlog. Na het diner wandelden we langs het meer, zaten op een bankje naar de menschen en het meer te kijken, enig! En dronken daarna een kopje koffie in een restaurantje aan het meer. Toen met een trammetje naar huis en direct naar bed. Geen nadere berichten van de oorlog.

Donderdag, 30 Juli 1914
Vanmorgen werden we om 7 uur geroepen. Na het ontbijt wachtten we tijden op de was. Toen deze eindelijk druipend nat aankwam ging we naar het station en kochten ‘Le Journal’, waar we berichten van de oorlog uit lazen. Belgrado ingenomen.
     We zaten met een Rus in de trein en met een Amerikaan waarmee we de oorlog kansen bespraken. De eerst genoemde was op weg naar huis. De Amerikaan ging dezelfde tocht maken als wij n.l. naar Fluellen, daar met de boot naar Luzern. We hadden een zalig tochtje over het meer. Thade nam een kiek. In Luzern gingen we in hotel National omdat we Balaides & Bellevue zoals eerst het plan was niet konden bereiken; er was geen omnibus voor.
     Het hotel National is enorm, zo echt luxueus, wat toiletten betreft. We namen kamers second Floor, pakten onze koffers wat uit enz. en gingen de stad in. Eerst natuurlijk langs de post waar we een briefkaart en een brief van Moeder vonden, echt gezellig. We lazen de post aan de Remsstrasse op een bankje zittende tegenover een hoender kwekerijtje met zwarte zwanen.
     We wandelden terug over een oud bruggetje met allemaal schilderijen er in, die gedeeltelijk er afgenomen waren misschien ter reparatie? Primitieve dodendans. Toen naar Schweitzer waar we een beeldig japon voor Moeder kochten van frs 150 en blouses voor Ton en Geen van frs. 13.00. Er was kerkconcert. Toen naar de Lowe (luid) die we prachtig vonden. We kwamen langs een tennisveld waar prachtig werd gespeeld.
     Toen naar het hotel terug, dressed for dinner. Mijn witte japonnetje – er werd enorm toilet gemaakt, wel leuk om eens mee te maken. ’s Avonds wandelden we nog wat langs het meer en door de stad terug. Thade en ik gingen naar bed. Vader ook gauw daarna.

Vrijdag, 31 Juli 1914
Wij stonden om 8 uur op. Kregen nu op tijd de was. Vader schreef aan de waard in Tschamut om hem te bedanken voor de toezending van het geld dat Vader teveel aan de koetsier betaalde. Toen ontbeten wij en betaalde Vader de rekening waar ze nog een frs 7,50 voor ontbijt opschreven, terwijl Vader er al frs 6 voor betaalde. Ze trokken er frs 7,00 af!
     Wij gingen naar de trein en naar Bern. We brachten onze koffers in de garderobe en aten aan het station. Er zaten Amerikanen tegenover ons, een kale negerin! We liepen zo’n overdekte straat in en naar de post waar we helaas niets vonden. Daar vroegen we waar of het Hollandse Consulaat was en stuurden een telegram aan Terminus Hotel over kamers.
      Toen naar de poort waar we om drie uur de berm optocht zagen en naar de berenkuil. Toen met een open trammetje naar de tentoonstelling. We wandelden daar wat rond. Thade was niet voor de machines weg te slaan. We hadden er niet zo heel veel tijd. Er speelde enig iemand op een harmonica en prachtige ziekeninrichtingen voor oorlogstijd en voor de tuberculosen.
      We dineerden in zo’n hotel daar (de Gerant) vlak bij reuze harde muziek. Na het diner gingen we het tentoonstelling terrein nog even op. Dronken een kopje koffie bij zingende en jodelende Berner Oberland boeren.
      Toen met de tram naar het station en in de trein vol militairen, die naar de Franse grens gingen, naar Fribourg. Daar naar het hotel waar we onze kamers vonden. Thade en ik gingen naar bed. Er was een officiers feest, dit had echter niets met de oorlog te maken. Vader liep nog wat rond. Ik had mijn zeep in National laten liggen.

Zaterdag 1 Augustus 1914
Ik stond om kwart over 7 op, liep de stad wat in en kocht zeep na eerst in een allersmerigst herencoiffeurs winkeltje te zijn geweest. Toen ik terug kwam waren Vader en Thade net beneden. Na het ontbijt gingen we naar het station en met de trein over Bern naar Interlaken. We ontdekten dat onze kousen niet teruggekomen waren uit die ongelukkige was in Lugano. Die waren naar de bliksem.
     De treinen waren allemaal stampvol en in onze coupé vroeg iedereen ons hoe ze gaan moesten en verdere inlichtingen. Overal zagen we militairen, ook veel vrijwilligers met geweer op schouder. Onderweg naar het station kwam er een ris kruiwagens voorbij. Alle trainen veel te laat: de onze maar over ± 1½ uur, maar het bleek dan ook dat even voorbij Bern een spoorwegongeluk gebeurd was.
     In Interlaken stapten we op de boot en aten daar. Het meer was prachtig mooi, we hadden zalig weer. We boften toch reusachtig met het weer. In Brienz bleef de boot een uur stilliggen en ging toen weer naar Interlaken terug. We besloten zolang op de boot te blijven in de schaduw. We zagen alle mensen van de boot gaan; de trein stond klaar. De eerste mensen begonnen te hollen en toen holde alles er achter aan, denkende dat er haast bij het geval was. En de trein bleef een kwartier staan! Het was om je dood te lachten.
     Plotseling komt de Kapitein naar boven, keek ons een ogenblik stomverbaasd aan en zei toen: met een welsprekend gebaar dat we ons haasten moesten er af te gaan. Maar dat gebaar was zo welsprekend dat we besloten onze plan te volgen en bleven zitten. En toen werd hij woedend en zei in een flux de paroles dat dat geen manier was, dat we niet mochten blijven, want dat de boot gereinigd worden moest. Vader antwoordde met iets als: ’ga je gang maar’. I am quite well here’. De man woedend af. Toen kwam er werklui met grote spuiten die dreigden ze op ons te richten, maar wij begrepen niets en spraken Engels. Toen dropen ze af! ’t Was enig. Toen kwamen peu á peu de mensen (massa’s Amerikanen) weer terug. De boottocht terug was weer heerlijk voorbij de Gresbach.
     In Interlaken aangekomen wandelden we naar het hoofdstation. Onderweg bewonderden we de “Jungfrauw” prachtig mooi met die grote gletsjer. Het enorm indrukwekkend. Tegenover het station dronken we ein kaffee en aten taartjes. Bij het station gekomen zagen we een trein met vacantie kolonie kindertjes thuiskomen. Allerleukst om te zien. Ze werden door haar moeders en broertjes en zusjes afgehaald. ’t Was snoezig. Sommigen kregen cadeautjes. Ze waren zo lekker verbrand.
     We stapten weer in de trein naar Fribourg, waarin we weer een gezegende tijd wachtten. Eindelijk op weg hadden wij een uniek uitzicht op de Eiger Mönch – Jungfrau en Blumchinalp. Ze werden langzamerhand helemaal roze, ’t was prachtig, gewoon alp glücken. Thade betoonde steeds de levendigste interesse in alles wat treinen en treinreizen aangaat. ’t Is een gezellige reisgenoot. Hij geniet zo dol van alles en is zo opgewekt.
     We zaten met een enig druk Zwitsertje in de trein een oneindig aantal koffers en andere bagage. In Bern aangekomen stond er een trein naar Fribourg klaar die heus vrij gauw wegging. Er niet al te erg teutte. Maar we hadden Thadetje zo graag eens wat vroeg in bed gestopt, omdat het gisteren zo laat was en we alweer vroege plannen hadden voor morgen. Maar daar kwam niet van in.
     Overal treinen vol militairen en paarden, hetgeen een oneindig gezeur met de treinen gaf. Te meer daar er nog een nationaal feest aan de gang was. Toen we in Fribourg aankwamen namen we in het hotel nog een Kalten Aufschnitt waar Thade enorme massa’s van verorberde onder het motto: “ik houd van koud vlees’. Maar heimelijk omdat hij zo’n honger had. Toen alle drie naar ben om kwart voor 12.
 
Zondag, 2 Augustus 1914
We hadden zo’n leuk plan gemaakt om deze Zondag in de trein door te brengen en naar Geneve te gaan, maar we versliepen ons voor de eerste trein en toen we beneden kwamen hoorden we dat Duitschland oorlog verklaarde en de treurmars dat gedurende de twee volgende dagen geen particuliere treinen lopen zouden daar alles voor het leger nodig was.
     Toen besloten we het vrij zekere maar voor het onzekere te nemen en gingen om 12.52 met een trein die de chef ons opgegeven had naar Zurich om van daar te proberen Schaffhausen te bereiken zo de grens over, want Bazel was geheel afgesloten en, naar we hoorden, de Rheinprivinz ook.
      Maar we hoopten dat dat nog wel meevallen zou. We zagen nog eerst een Kerkje in Frebourg en toen we teruggingen liep er een man met een trom door de straten., die alle regimenten opriep. De slagers enz. ontbraken natuurlijk niet. Het station werd militair bewaakt en iedere wagon had een soldaat met bajonet op het geweer voor en achter op.
     Toen onze trein er eindelijk was ging alles vrij vlot. De trein was stampvol. We zaten. Overal zag men schildwachten en allemaal treinen vol soldaten. Het maakte een lugubere indruk en het ergste is dat Vader behalve de kleinigheid (genoeg voor de eerste dagen) niets meer heeft dan Hollands bankpapier en niemand neemt meer bankpapier aan. En we hadden geen pas of andere papieren.
     In Zurich aangekomen was het hels van de drukte. We namen een Gepäckträger, die ons eerst in de verkeerde trein stopte. Toen namen Vader en ik ieder een koffer en zochten zelf plaatsen. Vonden er maar 2. Er waren nog maar twee lijnen door Zwitserland, vandaar, die wanhopige drukte. ’t Was soms angstig en overal tussendoor soldaten die de wacht hielden.
     In Winterthur moesten we overstappen in de trein naar Schaffhausen. Er was nogal veel liefhebberij, maar toch viel de drukte goddank nogal mee. We kregen deze keer goed plaats. Toen in Schaffhausen weer overstappen en dat was nog het aller ellendigst. Met een ellendig gedrang en omgeslagen nagels bereikten we een plaatsje derde klas, waarin iedereen even woedend was over de onbeleefdheid van zijn medemens. Alles in de vreselijkste warmte. Wij alleen amuseerden ons best.
      Naast Vader zat ‘Tante Co’. Ze vertelde dat ze in het gedrang opgenomen was, in een coupé gedrongen en onder andere ‘Serte quer weder heraus’. Sommigen waren door de raampjes naar binnen gehesen. In Gottmaringa ging een portier open en riep iemand naar binnen dat we onze identificatie papieren moesten laten zien. Wij hadden niets dan enige briefkaarten en onze abonnementen. Het was echter genoeg.
     Het volgende station was Singer, waar het heette dat de Zollrevision was, maar niemand keek iets na. We aten in allerijl een broodje terwijl er ergens een trein voorreed. Iemand riep: Stuttgart en wij stapten in. Vonden dankzij de duisternis drie plaatsjes naast elkaar. Niets dan derde klas. Ik zat naast een afschuwelijke dronkenlap, met een open mes. We kochten een flesje water zoals trouwens iedereen deed en zetten het maar gemoedelijk aan de mond, om de beurt. ’t Was enig, de hele coupé deed hetzelfde. We bleven natuurlijk weer tijden lang staan.
     Toen kwam de chef en zei: ‘Die nach Stuttgart fahren bitte die Hand in die Höhe’. Wij ook trouw die hand in die Höhe, maar er gebeurde niets. Vader ging nog een flesje water halen. Die dronkenlap ontdekte plotseling dat hij in de verkeerde trein zat en ging er goddank uit.
     Eindelijk om kwart voor tienen gingen we. We hadden geen kaartjes genomen, gingen op onze retours langs de Rijn en o, wonder, de conducteur was tevreden, zei niets, deed alsof hij het begreep en was enkel voorkomendheid. Dat kwam door de eerste klas kaartjes.
     In Immerdingen moesten we overstappen voor Stuttgart. ’t Was nu tegen 11 uur, we vonden drie plaatsen maar deze keer vierde klasse. Enfin never mind, als we maar naar Stuttgart kwamen. Maar we stonden tot 2 uur 10 stil en kregen zo’n vreselijke slaap en konden niet slapen, want er was niets om tegen te leunen met je hoofd. Het comble van de rampzaligheid.
     De hele tijd kwamen er treinen vol militairen voorbij. Ze wisten niet eens waar ze naar toe moesten. Sommigen zaten met paarden opgesloten en wisten van niets. Het was een allerluguberst gezicht, al die jongens. Om 10 over twee gingen we eindelijk weg. We zaten met een officier in de trein, die ook opgeroepen was uit Parijs. Wij sliepen allemaal op die harde banken en zagen het langzamerhand weer dag worden.

© 2011 - Trui Zweering. De auteursrechten van de dagboeken berusten bij een nabestaande van de auteur. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk voorafgaande schriftelijke toestemming vereist van deze rechthebbende. Dit kan via dit emailadres: rechthebbende. Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de rechthebbende worden voorgelegd.

naar dagboek-pagina