Trui werd geboren op
20 december 1893 te Rotterdam. Ze had twee zusters Swanida
Helena (Heet genoemd) en Genia Jeanetta (Geen genoemd) en
twee broers: Thade en Willem Adolf.
Thuis werd
Frans gesproken. De grootouders woonden respectievelijk in
Velp en in Vlissingen. Haar vader werkte voor de
Rechterlijke Macht. In haar jonge jaren verhuisde de
familie naar Zierikzee. Daarna woonde het gezin in
Leeuwarden.
Bijna elke dag schreef Trui in haar
dagboek. Zij wilde graag studeren maar werd naar een
huishoudschool in Brussel gestuurd. Aldaar leerde ze een
huishouden besturen en een kasboek bij te houden. Dit
laatste is ze trouwens lang blijven doen.
In 30
mei 1917 trouwde zij met Carsten Thöne, die in Sneek
woonde. Haar vader vond het niet goed dat Trui trouwde,
want zij moest thuis blijven wonen om later voor hem te
zorgen. Haar moeder zorgde ervoor dat zij toch toestemming
kreeg. Algauw verhuisden Trui en Carsten naar Almelo, waar
in 1918 hun eerst zoon Willem werd geboren. In 1920 werd
de tweede zoon, Carsten-2, geboren.
Het gezin
verhuisde naar Bloemendaal, want Carsten-1 werd rechter in
Amsterdam. Haar vader en moeder gingen in Middelburg
wonen. Trui paste vaak op de kinderen van haar zuster Geen
en van haar broers Thade en Willem. Ook zoon Wimpje van
haar zwager, Job Thone, was er vaak. Haar schoonzuster
Truus Enschedé-Thöne werd een dierbare vriendin.
Deze Truus en haar echtgenoot Just reisden veel voor het
familiebedrijf Enschedé waarbij zij in elk land
opwindbeestjes verzamelden, die zij voor Trui meenamen. Na
een diner bij Trui en Carsten kwamen alle opwindbeestjes
op tafel en mochten de gasten er mee spelen. Trui leerde
boeken inbinden en maakte van alles voor en met de
kinderen van wat er maar voor handen was. Zij sloot zich
aan bij het Rode Kruis. Carsten-1 zat in het
stichtingsbestuur van Theylers Museum.
Trui had
altijd een hond. De (moes)tuin was voor haar heel
belangrijk. Zij deed alles zelf, zoals spitten, planten,
zaaien en oogsten. Na de Tweede Wereldoorlog praatte Trui
wel eens met prinses Wilhelmina over het socialisme. Deze
bijeenkomsten vonden plaats na lezingen bij Theylers
museum te Haarlem in de tuin van Trui. De chauffeur van
prinses Wilhelmina en de melkboer werden er bij gehaald om
mee te discussiëren.
Trui ging vaak naar Domburg
en Middelburg met de kinderen. In Buren vond Trui een baan
bij het burgerweeshuis om de school te bekostigen. Ze
werkte als onderwijzeres twee dagen in de week. Trui had
er spijt van dat zij niet haar rijbewijs heeft gehaald en
dat zij niet had leren paardrijden.
Na de Tweede
Wereldoorlog ging zij in Haarlem en omstreken op zoek naar
huisvesting voor oorlogsslachtoffers. In Bloemendaal
stonden een paar sanatoria die zij vaak bezocht. Daartoe
schafte ze zich een brommer aan. Na het overlijden van
haar echtgenoot in 1970 ging zij zes weken lang op reis
door Zuid Afrika. De schrijver Godfried Bomans kwam vaak
bij haar op bezoek.
Langzamerhand werd haar
gezondheid slechter. Trui ging in haar huis kamers
verhuren aan verpleegsters, die ook een oogje in het zeil
hielden wat Trui verschrikkelijk vond.
Een keer
per week ging zij naar de Bodaanstichting te Bentveld waar
haar schoonzuster Truus woonde. Kinderen, kleinkinderen,
neven en nichten kwamen vaak langs en haar hartsvriendin
Ina Rahusen liep in en uit. Trui las veel en keek
televisie en elke dag kreeg zij wel bezoek van iemand. In
1980 is zij overleden.
Trui had een paar regels in
het leven: ‘men mag alles doen, zonder anderen te kwetsen
en lastig te vallen’. ‘Wat je ook doet, zorg dat je goede
vrienden hebt op wie je kunt terugvallen’. ‘Zorg altijd
voor je zelf’. ‘Als het dak kapot is, dan klim je er zelf
op om het te maken’. ‘Wees geen last voor anderen’. ‘Een
mens is ook een dier’. ‘Als je een gat in je knie valt,
dan groei jij wel weer aan, maar je kleren niet’. ‘Alleen
vervelende mensen vervelen zich’. ‘Je mag je best
vervelen, maar verveel mij er niet mee’. ‘Kinderen zijn
niet verantwoordelijk voor de daden van hun ouders’.
|