Philip Larkin


naar poetry corner

Philip Larkin - MCMXIV

Those long uneven lines
Standing as patiently
As if they were stretched outside
The Oval or Villa Park,
The crowns of hats, the sun
On moustached archaic faces
Grinning as if it were all
An August Bank Holiday lark;

And the shut shops, the bleached
Established names on the sunblinds,
The farthings and sovereigns,
And dark-clothed children at play
Called after kings and queens,
The tin advertisements
For cocoa and twist, and the pubs
Wide open all day;

And the countryside not caring:
The place-names all hazed over
With flowering grasses, and fields
Shadowing Domesday lines
Under wheat’s restless silence;
The differently-dressed servants
With tiny rooms in huge houses,
The dust behind limousines;

Never such innocence,
Never before or since,
As changed itself to past
Without a word – the men
Leaving the gardens tidy,
The thousands of marriages

Lasting a little while longer:
Never such innocence again.

Philip Larkin (1922-1985) werd geboren in Coventry in de Midlands, een industriestad met enkele Middeleeuwse gebouwen, zwaar gebombardeerd in de nacht van 14 november 1940 tijdens het eerste ‘bomtapijt’ (carpet bombing). Het lege overblijfsel van de kathedraal heeft men laten staan naast de nieuw gebouwde kathedraal. 

Philip Larkin in de 60-er jaren

Larkin studeerde in Oxford en werd later universiteitsbibliothecaris in Hull. Behalve poëzie schreef Larkin ook twee romans en een aantal essays o.a. over (oudere vormen van) jazz, waar hij een liefhebber van was. Hij vond dat de kunst in de 20e eeuw verpest werd door de ‘3 P’s’: Picasso, Pound (een moderne dichter) en Charlie Parker (altsaxofonist en een van de grondleggers van de ‘bebop’, een stroming in de jazz die eind jaren veertig bekendheid verwierf en waarvan hij de grootste exponent was.) 

Een bekende uitspraak van Larkin was dat hij wel wilde reizen naar het buitenland als hij ’s avonds maar weer thuis kon zijn. Voor een dichter genoot hij een opmerkelijke populariteit. Hij werd vaak genoemd als mogelijke hofdichter. Hij stierf in 1985.

Eerst enige uitleg: vers voor vers. 

Vers 1
Het lijkt dat de dichter geïnspireerd wordt door een foto uit 1914 (MCMXIV). Hij ziet een massa mannen, keurig in de rij zoals het Engelsen betaamt, alsof ze voor de toegang tot het beroemde cricketterrein The Oval in Londen of tot Villa Park, het terrein van de voetbalclub Aston Villa in Birmingham staan, vrolijk grijnzend alsof het een leuk uitje betrof op de vrije maandag van het August Bank Holiday. Het is dus niet ‘zo’n’ uitje : ze staan voor een recruiting office om dienst te nemen, alsof men zoiets voor de ‘lol’ (a lark) doet. 
Voor het oog van de dichter, in de jaren zeventig van de vorige eeuw, lijken de mannen uit die tijd ‘archaïsch’ (ouderwets) met hun snorren en hoeden en petten. (Hun hoofddeksel is een indicatie van hun sociale klasse: petten voor de laagste, hoge hoeden voor de hoogste klasse en bolhoeden voor hen die daar tussen in zitten, maar dit terzijde.) 
We kennen ze allemaal, die foto’s van Britse vrijwilligers: zin in een avontuurtje, in een ‘wedstrijd’ met de Duitsers in de wetenschap dat het grote Britse Rijk onverslaanbaar is, dat zij allemaal voor Kerstmis weer thuis zullen zijn en dat het misschien ook wel hun plicht is om dienst te nemen.

Vers 2
Let wel, het eerste vers wordt niet afgesloten met een punt, maar met een punt komma! Wat is er verder te zien op de foto? Het lijkt zo vredig: die verbleekte, lang gevestigde namen van merken, de farthing (een kwart penny, de munt bestaat niet meer) en de sovereign (een gouden munt ter waarde van een pond; bestaat ook niet meer), de kinderen met hun donkere kleren (kom daar tegenwoordig nog maar eens om!), die de naam van een koning(in) dragen, de blikken advertenties voor cacao en pruimtabak en de pubs die de hele dag open zijn. (Dat de pubs op merkwaardige tijden dicht en dan weer open gingen, zoals iedereen die vroeger in Engeland kwam, wel weet, kwam voort uit de Grote Oorlog: men was bevreesd dat de arbeiders te lang in de pub zouden blijven en te veel zouden drinken en daarna te weinig zouden produceren. Tegenwoordig zijn de pubs langere tijd open.) 

Vers 3
Weer na een punt komma: het platteland dat zich nergens iets van aan trekt, de plaatsnamen, die in WO-II vaak werden afgedekt opdat de Duitsers niet zouden weten waar ze zich bevonden, overdekt met bloeiend gras en de velden wier grootte nog precies zo was als omschreven in het Domesday Book van 1086-7, onder het stille en rusteloze tarwe. De bedienden die men aan hun uniform kon herkennen (na de Grote Oorlog werd het een probleem om bijvoorbeeld dienstboden in de aantallen van voor de oorlog te krijgen) en hun kleine kamers in enorme huizen en de stofwolken achter de limousines.

Vers 4
Weer na een punt komma: zo’n onschuld of naïviteit, is nooit meer of nooit eerder, woordloos overgegaan in het verleden zoals bijvoorbeeld mannen die de tuin bijhielden, de duizenden huwelijken die iets langer in stand bleven: nooit weer zou er zo’n onschuld zijn.

Bespreking
Het meest opmerkelijke in grammaticaal opzicht is dat er maar twee persoonsvormen (vormen van een werkwoord die bijvoorbeeld aanduiden of het onderwerp enkelvoud of meervoud is en wanneer iets gebeurt) in het hele gedicht voorkomen: ‘were’ twee keer in vers 1 en  ‘changed’ in het laatste vers en één ervan (‘were’) is een ‘aanvoegende wijs’, die op iets wijst dat niet waar is: het is geen grap; ze gaan echt dienst nemen, ze staan niet in de rij voor een sportwedstrijd. Deze afwezigheid van persoonsvormen benadrukt het statische beeld van een foto en de beschrijvingen, vooral in de eerste twee strofen. 
Er is sprake van een zekere nostalgie: de tijd dat alles nog een avontuur leek voor de zo rustige mannenmaatschappij, met het uitje naar het sportterrein, een maatschappij waarin men zijn plaats kende en de kinderen die nog op straat konden spelen te midden van de oude vertrouwde advertenties.

Pas in strofe 3 verandert het beeld: niet meer dezelfde foto of is het de dichter die in gedachten afdwaalt? Het platteland doet zijn intrede en dat trekt zich nergens iets van aan. Is dit de eerste indicatie van de verschrikkelijke dingen die gaan gebeuren? De dingen waarvan wij weten dat ze gebeurden, met onze wijsheid achteraf? Het statische is nog daar: de velden zoals omschreven in het Domesday Book van eeuwen daarvoor zijn nog dezelfde. Maar het tarwe is niet alleen stil, het is ook rusteloos: er is beweging. Tenslotte zouden vele tarwevelden ‘velden van eer’ worden. Nog even terug naar het huishoudelijk personeel en dan de stofwolken achter de limousines. Er is verandering op til. Die verandering wordt ook aangegeven door het imperfecte rijm ‘lines – limousines’. 

En die verandering is compleet: een natie verliest zijn onschuld. Men kan nooit meer zeggen dat men niet wist wat er toen gebeurde.

Het knappe, of zo u wilt: het onderkoelde, van dit gedicht is dat nergens IN het gedicht wordt gesproken over de oorlog. Er is alleen de titel en die is bewust wat moeilijker gehouden door de Romeinse cijfers te gebruiken.

Fred van Woerkom

naar poetry corner