naar blumenfeld pagina - naar homepage


Een Heldenleven


Weldra zou ik de laatste adem van mijn burgerleven uitblazen. In augustus werd ik nog als handelsreiziger met een opzienbarende rouwcollectie - rouwjaponnen, rouwblouses, rouwpeignoirs - in zeven koffers, met twee pasdames en de huisbewaarder Robert op pad gestuurd naar Maagdenburg, Dessau, Brunswijk en Halberstadt. Ik verkocht geweldig en deed bovendien nog ervaringen op in een middeleeuws bordelensteegje.

Op 13 oktober 1916 werd ik bij een herkeuring geschikt voor de velddienst bevonden en, omdat ik niets van auto's afwist, bij een gemotoriseerde afdeling ingelijfd. Uit de grijsheid van het vaderland naar het veldgrijs ging het in de ijskoude november-maand, via de afgrijselijke rekrutenhel van Zwickau in Saksen. Het rekrutenbataljon was gelegerd in de danstent 'Zum Paradies'. Dit onverwarmde paradijs overtrof elke hel.

Reeds was aan de horizon de weerschijn der onbegrensde Duitse concentratiemogelijkheden zichtbaar. Destijds stelde het kazernesadisme zich nog tevreden met ons rekruten. Het ligt in de natuur van de menselijke goedheid nieuwelingen te kwellen.

'Opstaan bedopmaken!' (het opgemaakte bed zo glad als een kindergraf!). 's Nachts in het bed boven mij een zeiker (bedwateraar); dat druppelde, drup na drup, als een druipsteengrot. 's Morgens om vier uur werden we door korporaals en kamerwachten onder dierlijk gebrul: 'Uit je stinknest!' in de winterse vriesnacht naar buiten gejaagd om waswater te halen (in kookpannen) uit de dichtgevroren waterbak (gat in het ijs hakken), puimsteen in plaats van zeep. Koffiehalen, urenlang stilstaan (afgewisseld door kniebuigingen) in de sneeuw voor het Paradijs bij -25 graden in de schaduw.

Opstaan! Liggen! Opstaan! Pink aan de naad van de broek! Ogen recht vooruit! Kin in! Borst vooruit! Buik in! Discipline. Dienst. Als alles stijf bevroren was verscheen sergeant Peters uit zijn schrijfkamer en brulde: 'Páááts-uh!' (op de plaats rust). Terug als de gesmeerde bliksem, gevolgd door een nieuw: 'Hééép-hàp!' (geeft acht), waarna de uitbetaling met bevroren soldij (drie mark drieëndertig voor tien dagen) een aanvang nam, gevolgd door de competentievraag: 'Heeft er verder nog iemand iets te vorderen van de compagnie aan geld, brood, voedingsmiddelen of andere competenties? Zo ja, uittreden en melden!' Doodse stilte. Nog nooit in de geschiedenis van de Duitse Weermacht is één man uitgetreden. 'Niemand uitgetreden! Betaling beëindigd!'

Waarna de dienstdoende onderofficier Weisse (bijgenaamd Weisse mit Schuss), omdat hij eens bij vergissing een rekruut had doodgeschoten) riep: 'Scheet lachen laten!', door de korporaal in een bevel vertaald: 'Korte militaire lach! Eén! Twee!' waarop wij abrupt moesten hinniken: 'Ha! Ha!' gevolgd door doodse stilte. Dan brulde de korpraal vrolijk: 'Eieren klutsen tot het koffiewater in je gat kookt!' Met andere woorden: latrine-dienst: de schijthuizen met een tandenborstel schrobben. 's Middags achttienstemmig de korporaal voorzingen:

Goud en zilver heb ik graag, kan ik goed gebruiken.
Had ik er maar een zee van vol om er in te duiken!

Een vriendelijk verzoek aan bemiddelde rijschoolkandidaten hem wat te betalen, want hij kon tussen leven en dood beslissen. Na nog het lied 'Zwickau wonderschone stad, daarbinnen een soldaat' te hebben gezongen, in looppas mars mars met de karabijn aan de schouder op een holletje naar het andere eind van de stad, naar de 'Sonne', een tweede rekrutendepot. Adspirant-officieren van gezondheid spoten je daar voorwaarts mars benzol in de borst, zodat de Duitse man zwol van moed: zo werden afgedankte dweilen frontrijpe Duitse helden. Eed op het vaandel in de sneeuwjacht. Op de gemillimeterde schedel de vreselijke veldmuts.

's Nachts wachtlopen. Om de stukgelopen zweetvoeten lappen gewikkeld in de kniehoge steenharde kommiezenlaarzen, met de drek van de Vrijheidsoorlogen (1813-1815) er nog aan. Geen god kon ze poetsen, maar wij moesten. Als vreten:
surrogaat walvisconserven vertraand met verdorde groente, gevolgd door vreselijke schijterij in de latrinehel. Na de dienst bier zuipen tot sluitingsuur: meerderen vrijhouden, kettingroken tot de algehele beneveling, diensters in de billen knijpen, mannetje spelen, twintig glazen gerstenat achteroverslaan, kompiekotsen: een beestenleven!

Ik leerde dit strontvolk haten: stronthommels! Allemaal stront! Stront en schijt! Schijt er op, strontzat van die strontdienst voor die strontoorlog, van de strontmorgen tot de strontavond. Je schijt op alles en je wordt bescheten. Voor je het weet ben je aan schijt en stront gewend, je voelt je strontlekker en je zingt mee: 'Het hele schijthuis staat in vlammen; hiep hiep hiephoera! hiephiephiephoera! We houden vast en blijven zwammen! Hiephiephoephoera! Hiephiephiephoera!' O wat fijn soldaat te zijn. Heerlijk heerlijk een zundgat te zijn! ('Vind je het prettig om Zundgat te heten? Als je Aarsgat heet kom je het eerst, als je Zundgat heet het laatst!')

Met verbazing ontdekte je, dat de zorgen thuisgebleven waren: al gauw wist je niet meer waar je als burger zo bang voor was geweest. Nu voelde je je in het garnizoen thuis en was bang voor de velddienst, want de verlieslijsten werden langer en langer. Het veiligst leek het cachot: echt vrij en geborgen was je alleen in de gevangenis, maar ook daarvoor miste je de moed.

Ik huurde een kamertje, waar ik na de dienst liefdesbrieven aan mijn verloofde in de nevelig verre vrede van Holland schreef. Klagen kon ik niet eens, vanwege de censuur. In de fabriek van Audi werd ik autovakman. Aan het stuur van een open wagen van de rijschool met een topsnelheid van 20 km per uur door het met sneeuw bedekte Saksische Ertsgebergte racen van kroeg naar kroeg: dan wás je iemand. Je was heus geen domme infanterist, geen stompvoeter - je was meneer de chauffeur.

We leerden ons bedrinken en ons drukken. De ergste strafbedreiging: degradatie naar de infanterie! In het stadje lokten alcoholvrije appelwijnhuizen: bordeelwinkels, waar in de etalage onder rood licht een appelwijnstilleven veelbelovend op een divan was uitgestald. Daarbinnen wachtten vermoeide hoeren: lang leve de Saksische gezelligheid!

Een veldgrijs kerstverlof naar Bonn, waar ik mijn Leentje, gechaperonneerd door haar Mama, een vriendelijke weduwe van veertig, bij haar stokoude dwergachtige Grootmama ontmoette. Dat je behalve met je geliefde ook met haar familie trouwt! Acht dagen van verrukkelijk opwindende vrede, kerstconcert in de Gürzenicht in Keulen, een allerlaatste biefstuk bij Klein in Honnef aan de Rijn, ezeltje rijden op de Drachenfels, afscheid voor eeuwig, terug naar Zwickau.

Drie maanden later, maart 1917, naar het front als ambulance-chauffeur met de armband van het Rode Kruis om, waarvan het nadeel was dat je bij gevangenneming meteen weer uitgeleverd moest worden. Eerst werden ons in Berlijn prachtige zwart-leren uniformen met glorieuze lange leren jassen aangemeten. We werden in spiksplinternieuwe Mercedes-ambulances op het Anhalter Bahnhof op een goederentrein geladen. Broer Heinz bracht me naar de trein: ik heb hem niet meer teruggezien. Weldra merkte ik dat we naar het Westelijk Front reden. Na vier dagen kwamen we in Montcornet aan, 33 km ten noorden van Laon en we moesten nog op het station onze mooie uniformen in onze Mercedessen stoppen, die weer huiswaarts reden om nieuw ingelijfde troepen nieuwe moed te geven. Voor ons begon in veldgrijze lompen vol luizen een nieuw leven.


  naar blumenfeld pagina - naar homepage